Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- mächtig:
- Wiktionary:
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- machtig:
- machtigen:
-
Wiktionary:
- machtig → mächtig
- machtig → deftig, herzhaft, gewaltig, mächtig, vermögend, kräftig, stark, schwer
- machtigen → autorisieren
- machtigen → berechtigen, bevollmächtigen, ermächtigen
Duits
Uitgebreide vertaling voor mächtig (Duits) in het Nederlands
mächtig:
-
mächtig (schwerverdaulich; fett; ungeheuer; großartig; energisch; schwer; stark; scharf; gewaltig; enorm; herrschaftlich; kolossal; formidabel)
Vertaal Matrix voor mächtig:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geducht | energisch; enorm; fett; formidabel; gewaltig; großartig; herrschaftlich; kolossal; mächtig; scharf; schwer; schwerverdaulich; stark; ungeheuer | Angst einjagend; beängstigend; furchterregend |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
in hoge mate | energisch; enorm; fett; formidabel; gewaltig; großartig; herrschaftlich; kolossal; mächtig; scharf; schwer; schwerverdaulich; stark; ungeheuer | besonders; gehörig; sehr |
Synoniemen voor "mächtig":
Verwante vertalingen van mächtig
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor mächtig (Nederlands) in het Duits
machtig:
-
machtig (moeilijk verteerbaar; zwaar; slecht verteerbaar)
schwer; schwerverdaulich; fett-
schwer bijvoeglijk naamwoord
-
schwerverdaulich bijvoeglijk naamwoord
-
fett bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor machtig:
Verwante woorden van "machtig":
Synoniemen voor "machtig":
Antoniemen van "machtig":
Verwante definities voor "machtig":
Wiktionary: machtig
machtig
Cross Translation:
adjective
-
meer invloed hebben dan anderen
- machtig → mächtig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• machtig | → deftig; herzhaft | ↔ hearty — rich, abundant |
• machtig | → gewaltig; mächtig | ↔ mighty — very strong, possessing might |
• machtig | → mächtig; vermögend; gewaltig; kräftig; stark; schwer | ↔ puissant — Qui a beaucoup de pouvoir. |
machtigen:
-
machtigen
bevollmächtigen; ermächtigen-
bevollmächtigen werkwoord (bevollmächtige, bevollmächtigst, bevollmächtigt, bevollmächtigte, bevollmächtigtet, bevollmächtigt)
-
Conjugations for machtigen:
o.t.t.
- machtig
- machtigt
- machtigt
- machtigen
- machtigen
- machtigen
o.v.t.
- machtigde
- machtigde
- machtigde
- machtigden
- machtigden
- machtigden
v.t.t.
- heb gemachtigd
- hebt gemachtigd
- heeft gemachtigd
- hebben gemachtigd
- hebben gemachtigd
- hebben gemachtigd
v.v.t.
- had gemachtigd
- had gemachtigd
- had gemachtigd
- hadden gemachtigd
- hadden gemachtigd
- hadden gemachtigd
o.t.t.t.
- zal machtigen
- zult machtigen
- zal machtigen
- zullen machtigen
- zullen machtigen
- zullen machtigen
o.v.t.t.
- zou machtigen
- zou machtigen
- zou machtigen
- zouden machtigen
- zouden machtigen
- zouden machtigen
en verder
- ben gemachtigd
- bent gemachtigd
- is gemachtigd
- zijn gemachtigd
- zijn gemachtigd
- zijn gemachtigd
diversen
- machtig!
- machtigt!
- gemachtigd
- machtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor machtigen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bevollmächtigen | machtigen | volmacht geven; volmachtigen |
ermächtigen | machtigen | afvaardigen; delegeren; deputeren; volmacht geven; volmachtigen |
Wiktionary: machtigen
machtigen
Cross Translation:
verb
-
jemanden berechtigen, bevollmächtigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• machtigen | → berechtigen; bevollmächtigen; ermächtigen | ↔ autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité. |