Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. mächtig:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. machtig:
  2. machtigen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor mächtig (Duits) in het Nederlands

mächtig:

mächtig bijvoeglijk naamwoord

  1. mächtig (schwerverdaulich; fett; ungeheuer; )
    in hoge mate; geducht

Vertaal Matrix voor mächtig:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geducht energisch; enorm; fett; formidabel; gewaltig; großartig; herrschaftlich; kolossal; mächtig; scharf; schwer; schwerverdaulich; stark; ungeheuer Angst einjagend; beängstigend; furchterregend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in hoge mate energisch; enorm; fett; formidabel; gewaltig; großartig; herrschaftlich; kolossal; mächtig; scharf; schwer; schwerverdaulich; stark; ungeheuer besonders; gehörig; sehr

Synoniemen voor "mächtig":


Wiktionary: mächtig

mächtig
adjective
  1. meer invloed hebben dan anderen

Cross Translation:
FromToVia
mächtig stevig hefty — powerfully or heavily built
mächtig machtig mighty — very strong, possessing might
mächtig machtig; fiks; geducht; krachtig; sterk; straf; zwaar puissant — Qui a beaucoup de pouvoir.

Verwante vertalingen van mächtig



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mächtig (Nederlands) in het Duits

machtig:

machtig bijvoeglijk naamwoord

  1. machtig (moeilijk verteerbaar; zwaar; slecht verteerbaar)
    schwer; schwerverdaulich; fett

Vertaal Matrix voor machtig:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fett machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar banaal; corpulent; dik; geducht; gezet; grof; in hoge mate; laag-bij-de-grond; lijvig; lomp; moddervet; morsig; omvangrijk; plat; platvloers; ranzig; schunnig; slonzig; slordig; smerig; triviaal; vet; vettig; vies; viezig; voddig; volumineus; vuil; vunzig; zwaar van lijf; zwaarlijvig
schwer groots; grootschalig; reuze
- enorm
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schwer machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar aanmerkelijk; aanzienlijk; afgezaagd; agressief; beduidend; behoorlijk; beklemmend; delicaat; dikwijls; ellendig; enorm; flink; fors; frequent; geducht; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hachelijk; hinderlijk; in hoge mate; knellend; kritiek; langdraadig; langwijlig; lastig; lomp; massief; meermaals; melig; menigmaal; met een groot gewicht; naar; netelig; niet hol; nijpend; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onverkwikkelijk; penibel; precair; regelmatig; rot; ruw; saai; smartelijk; storend; vaak; veelvuldig; vervelend; zwaar
schwerverdaulich machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar geducht; in hoge mate

Verwante woorden van "machtig":

  • machtiger, machtigere, machtigst, machtigste, machtige

Synoniemen voor "machtig":


Antoniemen van "machtig":


Verwante definities voor "machtig":

  1. heel groot, leuk, fijn, veel1
    • we hadden een machtige reis!1
  2. met heel veel invloed1
    • deze dictator is erg machtig1
  3. wat je maag snel vult1
    • dit vette gebak is erg machtig1

Wiktionary: machtig

machtig
adjective
  1. meer invloed hebben dan anderen

Cross Translation:
FromToVia
machtig deftig; herzhaft hearty — rich, abundant
machtig gewaltig; mächtig mighty — very strong, possessing might
machtig mächtig; vermögend; gewaltig; kräftig; stark; schwer puissant — Qui a beaucoup de pouvoir.

machtigen:

machtigen werkwoord (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)

  1. machtigen
    bevollmächtigen; ermächtigen
    • bevollmächtigen werkwoord (bevollmächtige, bevollmächtigst, bevollmächtigt, bevollmächtigte, bevollmächtigtet, bevollmächtigt)
    • ermächtigen werkwoord (ermächtige, ermächtigst, ermächtigt, ermächtigte, ermächtigtet, ermächtigt)

Conjugations for machtigen:

o.t.t.
  1. machtig
  2. machtigt
  3. machtigt
  4. machtigen
  5. machtigen
  6. machtigen
o.v.t.
  1. machtigde
  2. machtigde
  3. machtigde
  4. machtigden
  5. machtigden
  6. machtigden
v.t.t.
  1. heb gemachtigd
  2. hebt gemachtigd
  3. heeft gemachtigd
  4. hebben gemachtigd
  5. hebben gemachtigd
  6. hebben gemachtigd
v.v.t.
  1. had gemachtigd
  2. had gemachtigd
  3. had gemachtigd
  4. hadden gemachtigd
  5. hadden gemachtigd
  6. hadden gemachtigd
o.t.t.t.
  1. zal machtigen
  2. zult machtigen
  3. zal machtigen
  4. zullen machtigen
  5. zullen machtigen
  6. zullen machtigen
o.v.t.t.
  1. zou machtigen
  2. zou machtigen
  3. zou machtigen
  4. zouden machtigen
  5. zouden machtigen
  6. zouden machtigen
en verder
  1. ben gemachtigd
  2. bent gemachtigd
  3. is gemachtigd
  4. zijn gemachtigd
  5. zijn gemachtigd
  6. zijn gemachtigd
diversen
  1. machtig!
  2. machtigt!
  3. gemachtigd
  4. machtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor machtigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevollmächtigen machtigen volmacht geven; volmachtigen
ermächtigen machtigen afvaardigen; delegeren; deputeren; volmacht geven; volmachtigen

Wiktionary: machtigen

machtigen
verb
  1. jemanden berechtigen, bevollmächtigen

Cross Translation:
FromToVia
machtigen berechtigen; bevollmächtigen; ermächtigen autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.