Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. knallen:
  2. Knallen:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. knallen:
  2. knal:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor knallen (Duits) in het Nederlands

knallen:

knallen werkwoord (knalle, knallst, knallt, knallte, knalltet, geknalltt)

  1. knallen (schießen; feuern; lösen)
    schieten; vuren; afvuren; schoten lossen; afschieten
    • schieten werkwoord (schiet, schoot, schoten, geschoten)
    • vuren werkwoord (vuur, vuurt, vuurde, vuurden, gevuurd)
    • afvuren werkwoord (vuur af, vuurt af, vuurde af, vuurden af, afgevuurd)
    • schoten lossen werkwoord (los schoten, lost schoten, loste schoten, losten schoten, schoten gelost)
    • afschieten werkwoord (schiet af, schoot af, schoten af, afgeschoten)
  2. knallen (bumsen; krachen; schmettern; donnern; ballern)
    knallen
    • knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  3. knallen (blitzen; gewittern; fallen; )
    donderen; onweren
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)
    • onweren werkwoord

Conjugations for knallen:

Präsens
  1. knalle
  2. knallst
  3. knallt
  4. knallen
  5. knallt
  6. knallen
Imperfekt
  1. knallte
  2. knalltest
  3. knallte
  4. knallten
  5. knalltet
  6. knallten
Perfekt
  1. habe geknalltt
  2. hast geknalltt
  3. hat geknalltt
  4. haben geknalltt
  5. habt geknalltt
  6. haben geknalltt
1. Konjunktiv [1]
  1. knalle
  2. knallest
  3. knalle
  4. knallen
  5. knallet
  6. knallen
2. Konjunktiv
  1. knallte
  2. knalltest
  3. knallte
  4. knallten
  5. knalltet
  6. knallten
Futur 1
  1. werde knallen
  2. wirst knallen
  3. wird knallen
  4. werden knallen
  5. werdet knallen
  6. werden knallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde knallen
  2. würdest knallen
  3. würde knallen
  4. würden knallen
  5. würdet knallen
  6. würden knallen
Diverses
  1. knall!
  2. knallt!
  3. knallen Sie!
  4. geknalltt
  5. knallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor knallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschieten Abfeuern; Abschießen; Beschießung
afvuren Abfeuern; Abschießen; Beschießung
donderen Donner; Donnern; Gepolter
knallen Knallen
onweren Donnern; Gewitter
schieten Abfeuern; Schießen
schoten lossen Abfeuern; Abschießen; Beschießung
vuren Abfeuern; Schießen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschieten feuern; knallen; lösen; schießen erschießen; totschießen
afvuren feuern; knallen; lösen; schießen
donderen blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern keifen; schelten; schimpfen
knallen ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern
onweren blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern
schieten feuern; knallen; lösen; schießen
schoten lossen feuern; knallen; lösen; schießen
vuren feuern; knallen; lösen; schießen abdrücken

Synoniemen voor "knallen":


Wiktionary: knallen

knallen
verb
  1. een hard geluid of knal geven

Cross Translation:
FromToVia
knallen neuken; naaien fuck — to have sexual intercourse-obscene or vulgar
knallen knallen; knappen; kraken craquer — Traductions à trier suivant le sens

Knallen:

Knallen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Knallen
    de klappen; de knallen; de smakken
    • klappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • knallen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • smakken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Knallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klappen Knallen Applaus; Beifall; Schläge
knallen Knallen
smakken Knallen Fraß; Schmatzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klappen applaudieren; ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; explodieren; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; platzen; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
knallen ballern; bumsen; donnern; knallen; krachen; schmettern
smakken hinschmeißen; schmatzen; schmatzen beim Essen; schmeißen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knallen (Nederlands) in het Duits

knallen:

knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)

  1. knallen
    knallen; bumsen; krachen; schmettern; donnern; ballern
    • knallen werkwoord (knalle, knallst, knallt, knallte, knalltet, geknalltt)
    • bumsen werkwoord (bumse, bumst, bumste, bumstet, gebumst)
    • krachen werkwoord (krache, krachst, kracht, krachte, krachtet, gekracht)
    • schmettern werkwoord (schmettere, schmetterst, schmettert, schmetterte, schmettertet, geschmetterd)
    • donnern werkwoord (donnere, donnerst, donnert, donnerte, donnertet, gedonnert)
    • ballern werkwoord

Conjugations for knallen:

o.t.t.
  1. knal
  2. knalt
  3. knalt
  4. knallen
  5. knallen
  6. knallen
o.v.t.
  1. knalde
  2. knalde
  3. knalde
  4. knalden
  5. knalden
  6. knalden
v.t.t.
  1. heb geknald
  2. hebt geknald
  3. heeft geknald
  4. hebben geknald
  5. hebben geknald
  6. hebben geknald
v.v.t.
  1. had geknald
  2. had geknald
  3. had geknald
  4. hadden geknald
  5. hadden geknald
  6. hadden geknald
o.t.t.t.
  1. zal knallen
  2. zult knallen
  3. zal knallen
  4. zullen knallen
  5. zullen knallen
  6. zullen knallen
o.v.t.t.
  1. zou knallen
  2. zou knallen
  3. zou knallen
  4. zouden knallen
  5. zouden knallen
  6. zouden knallen
en verder
  1. ben geknald
  2. bent geknald
  3. is geknald
  4. zijn geknald
  5. zijn geknald
  6. zijn geknald
diversen
  1. knal!
  2. knalt!
  3. geknald
  4. knallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knallen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de knallen (klappen; smakken)
    Knallen
    • Knallen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Knallen klappen; knallen; smakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ballern knallen
bumsen knallen beminnen; bonzen; de liefde bedrijven; geslachtsgemeenschap hebben; liefkozen; luiden; minnekozen; minnen; neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vozen; vrijen
donnern knallen brullen; donderen; fulmineren; het uitgillen; onweren; razen; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
knallen knallen afschieten; afvuren; donderen; onweren; schieten; schoten lossen; vuren
krachen knallen daveren; denderen; dreunen
schmettern knallen deinen; donderen; echoën; galmen; golven; hoorbaar zijn; luidkeels iets verkondigen; naar beneden werpen; naklinken; neerwerpen; omlaag werpen; onweren; schetteren; tetteren; weerklinken

Verwante woorden van "knallen":


Wiktionary: knallen

knallen
verb
  1. een hard geluid of knal geven

Cross Translation:
FromToVia
knallen knallen; knarren; krachen craquer — Traductions à trier suivant le sens

knallen vorm van knal:

knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knal (smak; dreun; klap; kwak)
    der Bums; der Knall; der Krach; der Plumps; der Schuß; der Fall
    • Bums [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krach [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Plumps [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fall [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de knal (ontploffing; explosie; bam; plof)
    der Knall; der Schuß
    • Knall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de knal (toegebrachte klap; jens; klap; )
    der Schlag; der Hieb; der Klaps
    • Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hieb [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klaps [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bums dreun; klap; knal; kwak; smak bons; duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; por; stoot; stootje; zet
Fall dreun; klap; knal; kwak; smak casus; debacle; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ineenstorting; ineenzakking; instorting; invalshoek; issue; kwestie; naamval; ondergang; oogpunt; perspectief; probleemgeval; punt; standpunt; teloorgang; tenondergang; val; verderf; zienswijs
Hieb dreun; jens; klap; knal; lel; mep; tik; toegebrachte klap dreun; hak; hengst; houw; klap; klop; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; pets; peut; slag; slag met een scherp werktuig; stoot; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
Klaps dreun; jens; klap; knal; lel; mep; tik; toegebrachte klap dreun; harde slag; hengst; klap; kleine tik; klop; klopje; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; slag; stoot; tik; tik op de neus; tikje; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag
Knall bam; dreun; explosie; klap; knal; kwak; ontploffing; plof; smak bons; pof
Krach dreun; klap; knal; kwak; smak bons; botsing; conflict; gedruis; gevecht; herrie; kabaal; kamp; krach; lawaai; leven; onenigheid; opstootje; ordeverstoring; pof; rel; rumoer; ruzie; spektakel; stennis; strijd; tumult; twist; worsteling
Plumps dreun; klap; knal; kwak; smak plons
Schlag dreun; jens; klap; knal; lel; mep; tik; toegebrachte klap bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; bons; conciërge; dreun; duivenhok; duiventil; duw; duwtje; flits; hengst; klap; klop; lel; mep; muilpeer; olifantspijp; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; por; portier; ras; slag; soort; soulpijp; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag; wijde broekspijp; zet
Schuß bam; dreun; explosie; klap; knal; kwak; ontploffing; plof; smak jonge plant; plantestekje; scheut; scheutje; scheutjes; schoot; spruit; stek

Verwante woorden van "knal":


Wiktionary: knal

knal
noun
  1. sehr kurzes, lautes Geräusch, wie von einer Detonation erzeugen

Cross Translation:
FromToVia
knal Knall bang — A sudden percussive noise
knal Explosion; Knall bang — An explosion
knal Krachen crash — loud sound

Verwante vertalingen van knallen