Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. intervenieren:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. interveniëren:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor intervenieren (Duits) in het Nederlands

intervenieren:

intervenieren werkwoord (interveniere, intervenierst, interveniert, intervenierte, interveniertet, interveniert)

  1. intervenieren (vermitteln; eingreifen; zusammenfallen; )
    interfereren; interveniëren; tussenkomen; ingrijpen; interrumperen; bemiddelen; tussenbeide komen
    • interfereren werkwoord (interfereer, interfereert, interfereerde, interfereerden, geïnterfereerd)
    • interveniëren werkwoord (interveniëer, interveniëert, interveniëerde, interveniëerden, geïnterveniëerd)
    • tussenkomen werkwoord (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)
    • ingrijpen werkwoord (grijp in, grijpt in, greep in, grepen in, ingegrepen)
    • interrumperen werkwoord (interrumpeer, interrumpeert, interrumpeerde, interrumpeerden, geïnterrumpeerd)
    • bemiddelen werkwoord (bemiddel, bemiddelt, bemiddelde, bemiddelden, bemiddeld)
    • tussenbeide komen werkwoord (kom tussenbeide, komt tussenbeide, kwam tussenbeide, kwamen tussenbeide, tussenbeide gekomen)

Conjugations for intervenieren:

Präsens
  1. interveniere
  2. intervenierst
  3. interveniert
  4. intervenieren
  5. interveniert
  6. intervenieren
Imperfekt
  1. intervenierte
  2. interveniertest
  3. intervenierte
  4. intervenierten
  5. interveniertet
  6. intervenierten
Perfekt
  1. habe interveniert
  2. hast interveniert
  3. hat interveniert
  4. haben interveniert
  5. habt interveniert
  6. haben interveniert
1. Konjunktiv [1]
  1. interveniere
  2. intervenierest
  3. interveniere
  4. intervenieren
  5. intervenieret
  6. intervenieren
2. Konjunktiv
  1. intervenierte
  2. interveniertest
  3. intervenierte
  4. intervenierten
  5. interveniertet
  6. intervenierten
Futur 1
  1. werde intervenieren
  2. wirst intervenieren
  3. wird intervenieren
  4. werden intervenieren
  5. werdet intervenieren
  6. werden intervenieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde intervenieren
  2. würdest intervenieren
  3. würde intervenieren
  4. würden intervenieren
  5. würdet intervenieren
  6. würden intervenieren
Diverses
  1. interveniere!
  2. interveniert!
  3. intervenieren Sie!
  4. interveniert
  5. intervenierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor intervenieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemiddelen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen unterhandeln; vermitteln
ingrijpen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen zugreifen; zulangen
interfereren eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
interrumperen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen ins Wort fallen; unterbrechen
interveniëren eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
tussenbeide komen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
tussenkomen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen unterhandeln; vermitteln

Synoniemen voor "intervenieren":


Wiktionary: intervenieren

intervenieren
verb
  1. zich beslissend mengen in het verloop van iets

Cross Translation:
FromToVia
intervenieren tussenkomen; interveniëren; ingrijpen intervene — to come between, or to be between, persons or things



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor intervenieren (Nederlands) in het Duits

interveniëren:

interveniëren werkwoord (interveniëer, interveniëert, interveniëerde, interveniëerden, geïnterveniëerd)

  1. interveniëren (tussenbeide komen; interfereren; tussenkomen; )
    eingreifen; vermitteln; intervenieren; zusammenfallen; schlichten; sich einmischen; interferieren; unterbrechen; einschreiten; zusammentreffen
    • eingreifen werkwoord (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • vermitteln werkwoord (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • intervenieren werkwoord (interveniere, intervenierst, interveniert, intervenierte, interveniertet, interveniert)
    • zusammenfallen werkwoord (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)
    • schlichten werkwoord (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • sich einmischen werkwoord (mische mich eein, mischst dich eein, mischt sich eein, mischte sich eein, mischtet euch eein, sich eingemischt)
    • interferieren werkwoord (interferiere, interferierst, interferiert, interferierte, interferiertet, interferiert)
    • unterbrechen werkwoord (unterbreche, unterbrichst, unterbricht, unterbrach, unterbracht, unterbrochen)
    • einschreiten werkwoord (schreite ein, schreitest ein, schreitet ein, schritt ein, schrittet ein, eingeschritten)
    • zusammentreffen werkwoord (treffe zusammen, triffst zusammen, trifft zusammen, traf zusammen, trafet zusammen, zusammengetroffen)

Conjugations for interveniëren:

o.t.t.
  1. interveniëer
  2. interveniëert
  3. interveniëert
  4. interveniëren
  5. interveniëren
  6. interveniëren
o.v.t.
  1. interveniëerde
  2. interveniëerde
  3. interveniëerde
  4. interveniëerden
  5. interveniëerden
  6. interveniëerden
v.t.t.
  1. heb geïnterveniëerd
  2. hebt geïnterveniëerd
  3. heeft geïnterveniëerd
  4. hebben geïnterveniëerd
  5. hebben geïnterveniëerd
  6. hebben geïnterveniëerd
v.v.t.
  1. had geïnterveniëerd
  2. had geïnterveniëerd
  3. had geïnterveniëerd
  4. hadden geïnterveniëerd
  5. hadden geïnterveniëerd
  6. hadden geïnterveniëerd
o.t.t.t.
  1. zal interveniëren
  2. zult interveniëren
  3. zal interveniëren
  4. zullen interveniëren
  5. zullen interveniëren
  6. zullen interveniëren
o.v.t.t.
  1. zou interveniëren
  2. zou interveniëren
  3. zou interveniëren
  4. zouden interveniëren
  5. zouden interveniëren
  6. zouden interveniëren
en verder
  1. is geïnterveniëerd
diversen
  1. interveniëer!
  2. interveniëert!
  3. geïnterveniëerd
  4. interveniërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor interveniëren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eingreifen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen grijpen; klauwen; obsederen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
einschreiten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
interferieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
intervenieren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
schlichten bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdoen; afhandelen; bedaren; beslechten; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; twist uit de weg ruimen; verzoenen; vrede sluiten
sich einmischen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
unterbrechen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afbreken; belemmeren; beletten; beëindigen; detacheren; doen ophouden; forceren; het werk neerleggen als protest; in de rede vallen; in staking gaan; interrumperen; loskrijgen; losmaken; loswerken; onderbreken; ontbinden; opheffen; scheiden; staken; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; verhinderen; werkonderbreken
vermitteln bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemiddelen; distribueren; ronddelen; ter beschikking stellen; tussenkomen; uitreiken; verdelen
zusammenfallen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bouwvallig worden; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; samenlopen; samenvallen; vervallen
zusammentreffen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bijeen komen; elkaar ontmoeten; samenkomen; samenlopen; samenvallen

Wiktionary: interveniëren


Cross Translation:
FromToVia
interveniëren eingreifen; intervenieren intervene — to come between, or to be between, persons or things