Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- Fortführen:
-
fortführen:
- continueren; doorgaan; voortzetten; vervolgen; aanhouden; voortgaan; verdergaan; prolongeren; beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen; een stapje verder gaan; meedragen; afvoeren; wegvoeren; wegslepen; wegdragen; wegsjouwen
- fortfahren:
-
Wiktionary:
- fortführen → vervolgen
- fortführen → doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten, aanhouden, beklijven, duren, standhouden, voortduren, blijven, dragen, schoren, steunen, ondersteunen, ruggesteunen, schragen, behouden, bergen, bewaren, conserveren, handhaven, onderhouden, overhouden
- fortfahren → hernemen, vervolgen
- fortfahren → herbeginnen, voortzetten, verdergaan, doorgaan, aan de gang gaan met, weggaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, aanhouden, beklijven, duren, standhouden, voortduren, blijven, dragen, schoren, steunen, ondersteunen, ruggesteunen, schragen, behouden, bergen, bewaren, conserveren, handhaven, onderhouden, overhouden
Duits
Uitgebreide vertaling voor fortführen (Duits) in het Nederlands
Fortführen:
Vertaal Matrix voor Fortführen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
wegleiden | Abführen; Fortführen; Wegführen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
wegleiden | wegführen; wegleiten |
fortführen:
-
fortführen (durchgehen; kontinuieren; fortsetzen; verfolgen; weitergehen; fortfahren; andauern; fortgehen; fortwähren; weiterlaufen; fortdauern)
-
fortführen (fortsetzen; verfolgen; kontinuieren; weitermachen)
-
fortführen (vorwerfen; schätzen; verweisen; rügen; blamieren; entgegenhalten; nachtragen; vorhalten; tadeln; entnehmen; ermahnen; hinhalten; bestrafen; schelten; verteufeln; verleumden; vorrücken; fortschaffen; wegschaffen; zurechtweisen; verketzern; hinterhertragen)
beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen-
voor de voeten gooien werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
fortführen (verfolgen; erfolgen; fortfahren; fortgehen; weitergehen; fortsetzen; durchgehen; kontinuieren; nachsetzen; fortziehen)
-
fortführen (wegtragen; abführen; abtragen; fortfahren; wegführen; forttragen; wegschleppen; davontragen; fortschaffen; wegschaffen; wegbringen; fortbringen; fortschleppen)
Conjugations for fortführen:
Präsens
- führe fort
- führst fort
- führt fort
- führen fort
- führt fort
- führen fort
Imperfekt
- führte fort
- führtest fort
- führte fort
- führten fort
- führtet fort
- führten fort
Perfekt
- habe fortgeführt
- hast fortgeführt
- hat fortgeführt
- haben fortgeführt
- habt fortgeführt
- haben fortgeführt
1. Konjunktiv [1]
- fortführe
- fortführest
- fortführe
- fortführen
- fortführet
- fortführen
2. Konjunktiv
- fortführte
- fortführtest
- fortführte
- fortführten
- fortführtet
- fortführten
Futur 1
- werde fortführen
- wirst fortführen
- wird fortführen
- werden fortführen
- werdet fortführen
- werden fortführen
1. Konjunktiv [2]
- würde fortführen
- würdest fortführen
- würde fortführen
- würden fortführen
- würdet fortführen
- würden fortführen
Diverses
- führe fort!
- führt fort!
- führen Sie fort!
- fortgeführt
- fortführend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor fortführen:
Synoniemen voor "fortführen":
Wiktionary: fortführen
fortführen
Cross Translation:
verb
-
een handeling voortzetten of de draad opnieuw opnemen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fortführen | → doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven | ↔ continuer — poursuivre ce qui commencer. |
• fortführen | → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; behouden; bergen; bewaren; conserveren; handhaven; onderhouden; overhouden; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten | ↔ maintenir — tenir ferme et fixe. |
fortfahren:
-
fortfahren (durchgehen; kontinuieren; fortsetzen; verfolgen; weitergehen; fortführen; andauern; fortgehen; fortwähren; weiterlaufen; fortdauern)
-
fortfahren (abreisen; abfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen)
-
fortfahren (verfolgen; erfolgen; fortgehen; weitergehen; fortsetzen; durchgehen; fortführen; kontinuieren; nachsetzen; fortziehen)
-
fortfahren (wegtragen; abführen; abtragen; wegführen; forttragen; wegschleppen; fortführen; davontragen; fortschaffen; wegschaffen; wegbringen; fortbringen; fortschleppen)
-
fortfahren (abfahren; abreisen; losfahren; ausfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen; fetten; aufbrechen; einfetten; einschiffen; fortreisen; einschmieren)
Conjugations for fortfahren:
Präsens
- fahre fort
- fährst fort
- fährt fort
- fahren fort
- fahrt fort
- fahren fort
Imperfekt
- fuhr fort
- fuhrst fort
- fuhr fort
- fuhren fort
- fuhrt fort
- fuhren fort
Perfekt
- bin fortgefahren
- bist fortgefahren
- ist fortgefahren
- sind fortgefahren
- seid fortgefahren
- sind fortgefahren
1. Konjunktiv [1]
- fortfahre
- fortfahrest
- fortfahre
- fortfahren
- fortfahret
- fortfahren
2. Konjunktiv
- fortführe
- fortführest
- fortführe
- fortführen
- fortführet
- fortführen
Futur 1
- werde fortfahren
- wirst fortfahren
- wird fortfahren
- werden fortfahren
- werdet fortfahren
- werden fortfahren
1. Konjunktiv [2]
- würde fortfahren
- würdest fortfahren
- würde fortfahren
- würden fortfahren
- würdet fortfahren
- würden fortfahren
Diverses
- fahre fort!
- fahrt fort!
- fahren Sie fort!
- fortgefahren
- fortfahrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor fortfahren:
Synoniemen voor "fortfahren":
Wiktionary: fortfahren
fortfahren
Cross Translation:
verb
-
opnieuw de draad van het gesprek opnemen
-
een handeling voortzetten of de draad opnieuw opnemen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fortfahren | → herbeginnen; voortzetten; verdergaan | ↔ continue — intransitive: resume |
• fortfahren | → doorgaan; aan de gang gaan met | ↔ get on with — proceed with |
• fortfahren | → weggaan | ↔ go away — to depart or leave a place |
• fortfahren | → doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven | ↔ continuer — poursuivre ce qui commencer. |
• fortfahren | → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; behouden; bergen; bewaren; conserveren; handhaven; onderhouden; overhouden; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten | ↔ maintenir — tenir ferme et fixe. |
Computer vertaling door derden: