Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: abgeben

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: abgeben

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abgeben:
  2. Abgeben:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abgeben (Duits) in het Nederlands

abgeben:

abgeben werkwoord (gebe ab, gibst ab, gab ab, gabt ab, abgegeben)

  1. abgeben (einliefern; einreichen; einsenden)
    inleveren; afgeven; overhandigen
    • inleveren werkwoord (lever in, levert in, leverde in, leverden in, ingeleverd)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  2. abgeben (liefern; abliefern; besorgen; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren werkwoord (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  3. abgeben (ins Haus liefern; bestellen; bringen; )
    bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; thuisbezorgen; overhandigen
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  4. abgeben (ausgeben; ausbringen; herausbringen; erstatten)
    uitgeven; uitbrengen
    • uitgeven werkwoord
    • uitbrengen werkwoord (breng uit, brengt uit, bracht uit, brachten uit, uitgebracht)
  5. abgeben (überlassen; übergeben; abtreten; abstehen)
    afstaan; overgeven
    • afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
  6. abgeben (ausladen; löschen; entladen; ablassen)
    lossen; uitladen
    • lossen werkwoord (los, lost, loste, losten, gelost)
    • uitladen werkwoord (laad uit, laadt uit, laadde uit, laadden uit, uitgeladen)

Conjugations for abgeben:

Präsens
  1. gebe ab
  2. gibst ab
  3. gibst ab
  4. geben ab
  5. gebt ab
  6. geben ab
Imperfekt
  1. gab ab
  2. gabst ab
  3. gab ab
  4. gaben ab
  5. gabt ab
  6. gaben ab
Perfekt
  1. habe abgegeben
  2. hast abgegeben
  3. hat abgegeben
  4. haben abgegeben
  5. habt abgegeben
  6. haben abgegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. gebe ab
  2. gebest ab
  3. gebe ab
  4. geben ab
  5. gebet ab
  6. geben ab
2. Konjunktiv
  1. gäbe ab
  2. gäbest ab
  3. gäbe ab
  4. gäben ab
  5. gäbet ab
  6. gäben ab
Futur 1
  1. werde abgeben
  2. wirst abgeben
  3. wird abgeben
  4. werden abgeben
  5. werdet abgeben
  6. werden abgeben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abgeben
  2. würdest abgeben
  3. würde abgeben
  4. würden abgeben
  5. würdet abgeben
  6. würden abgeben
Diverses
  1. gib ab!
  2. gebt ab!
  3. geben Sie ab!
  5. abgegeben
  6. abgebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abgeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven Abgeben; Ablieferen
afleveren Abgeben; Ablieferen
afstaan Ablieferung; Liefern; Lieferung
bestellen Anfordern; Bestellen
leveren Lieferung; Provisioning
lossen Abladen; Ausladen
overgeven Abgeben; Erbrechen; Kotzen; sich Übergeben
uitgeven Ausgeben; Herausgeben; Publizieren; Veröffentlichen
uitladen Abladen; Ausladen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
afgeven abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; einliefern; einreichen; einsenden; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen beschmutzen; darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; leicht schmutzig werden; reichen; überreichen
afleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
afstaan abgeben; abstehen; abtreten; übergeben; überlassen
bestellen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen anfordern; austragen; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus schicken; insHausliefern; liefern; rundbringen; senden; zustellen
bezorgen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
brengen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; einbringen; herbeibringen; ins Haus schicken; mitbringen; mitnehmen; rundbringen; zustellen
inleveren abgeben; einliefern; einreichen; einsenden überreichen
leveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaukeln
lossen abgeben; ablassen; ausladen; entladen; löschen abladen; ausladen; entladen
overgeven abgeben; abstehen; abtreten; übergeben; überlassen aufgeben; aushändigen; ausliefern; darreichen; erbrechen; ergeben; herauswürgen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; kaitulieren; kotzen; reichen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben; überliefern
overhandigen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; einliefern; einreichen; einsenden; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; reichen; überreichen
thuisbezorgen abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen
toeleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
uitbrengen abgeben; ausbringen; ausgeben; erstatten; herausbringen anzeigen; bekanntgeben; bekanntmachen; petzen; verpfeifen; verraten; veröffentlichen
uitgeven abgeben; ausbringen; ausgeben; erstatten; herausbringen aufwenden; ausgeben; beim publikum einführen; lancieren; spendieren
uitladen abgeben; ablassen; ausladen; entladen; löschen

Synoniemen voor "abgeben":


Wiktionary: abgeben

abgeben
verb
  1. achterlaten op de plek van bestemming
  2. overdragen van het bezit van iets aan iemand anders
Cross Translation:
FromToVia
• abgeben → afschaffen ↔ dispense — To eliminate or do without
• abgeben → overhandigen; geven ↔ give — transfer the possession of something to someone else
• abgeben → toegeven; afstaan; wijken ↔ céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.

Abgeben:

Abgeben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abgeben (Ablieferen)
    afleveren; de aflevering; afgeven
  2. Abgeben (sich Übergeben)
    overgeven; opgave van de strijd

Vertaal Matrix voor Abgeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven Abgeben; Ablieferen
afleveren Abgeben; Ablieferen
aflevering Abgeben; Ablieferen Ablieferung; Ausgabe; Auslieferung; Beförderung; Einschickung; Fassung; Folge; Liefern; Lieferung; Sendung; Versand; Versandung; Versendung; Version
opgave van de strijd Abgeben; sich Übergeben
overgeven Abgeben; sich Übergeben Erbrechen; Kotzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven abgeben; abliefern; beschmutzen; besorgen; bestellen; bringen; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; leicht schmutzig werden; liefern; reichen; senden; zustellen; überreichen
afleveren abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen
overgeven abgeben; abstehen; abtreten; aufgeben; aushändigen; ausliefern; darreichen; erbrechen; ergeben; herauswürgen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; kaitulieren; kotzen; reichen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben; überlassen; überliefern

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0674 seconde
Page rendered in 1.0 seconds