Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Vorfahren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Vorfahren

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

vorfahren:
- voorrijden; voor de deur rijden; vooraan rijden
Vorfahren:
- voorouders; voorgeslacht; stamvaders; oervaders; hoofden van het geslacht
Wiktionary:
- Vorfahren → afstamming, voorouders

Duits

Uitgebreide vertaling voor Vorfahren (Duits) in het Nederlands

Vorfahren vorm van vorfahren:

vorfahren werkwoord (fahre vor, fährst vor, fährt vor, fuhr vor, fuhrt vor, vorgefahren)

vorfahren (bis zur Tür)
voorrijden; voor de deur rijden
- voorrijden werkwoord (rijd voor, rijdt voor, reed voor, reden voor, voorgereden)
- voor de deur rijden werkwoord
vorfahren
voorrijden; vooraan rijden
- voorrijden werkwoord (rijd voor, rijdt voor, reed voor, reden voor, voorgereden)
- vooraan rijden werkwoord

Conjugations for vorfahren:

Präsens

fahre vor
fährst vor
fährt vor
fahren vor
fahrt vor
fahren vor

Imperfekt

fuhr vor
fuhrst vor
fuhr vor
fuhren vor
fuhrt vor
fuhren vor

Perfekt

habe vorgefahren
hast vorgefahren
hat vorgefahren
haben vorgefahren
habt vorgefahren
haben vorgefahren

1. Konjunktiv [1]

fahre vor
fahrest vor
fahre vor
fahren vor
fahret vor
fahren vor

2. Konjunktiv

führe vor
führest vor
führe vor
führen vor
führet vor
führen vor

Futur 1

werde vorfahren
wirst vorfahren
wird vorfahren
werden vorfahren
werdet vorfahren
werden vorfahren

1. Konjunktiv [2]

würde vorfahren
würdest vorfahren
würde vorfahren
würden vorfahren
würdet vorfahren
würden vorfahren

Diverses

fahr vor!
fahrt vor!
fahren Sie vor!
vorgefahren
vorfahrend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vorfahren:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
voorrijden		Voranfahren
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
voor de deur rijden	bis zur Tür; vorfahren
vooraan rijden	vorfahren
voorrijden	bis zur Tür; vorfahren

Vorfahren:

Vorfahren [die ~] zelfstandig naamwoord

die Vorfahren (Voreltern)
de voorouders; het voorgeslacht
- voorouders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- voorgeslacht [het ~] zelfstandig naamwoord
die Vorfahren (Voreltern)
de stamvaders; de oervaders
- stamvaders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- oervaders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
die Vorfahren
hoofden van het geslacht
- hoofden van het geslacht [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Vorfahren:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hoofden van het geslacht	Vorfahren
oervaders	Voreltern; Vorfahren
stamvaders	Voreltern; Vorfahren
voorgeslacht	Voreltern; Vorfahren
voorouders	Voreltern; Vorfahren

Synoniemen voor "Vorfahren":

Ahnen; Altvorderen; Väter

Wiktionary: Vorfahren

Cross Translation:

From	To	Via
• Vorfahren	→ afstamming; voorouders	↔ ancestry — condition as to ancestors