Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- weichen:
- Weichen:
-
Wiktionary:
- weichen → deinzen, afstand doen van, opgeven, uitvallen, in de steek laten, laten varen, verlaten, toegeven, afstaan, wijken, zich onderwerpen, afleggen, prijsgeven, afstand doen, abdiceren, abdiqueren, aftreden, achteruitlopen, terugdeinzen, teruggaan, achteruitgaan, terrein verliezen, teruglopen, verlopen, aanhouden, uitstellen, verdagen, verschuiven
- weichen → weken
Duits
Uitgebreide vertaling voor weichen (Duits) in het Nederlands
weichen:
-
weichen (fliehen)
-
weichen (zugeben; nachgeben; erliegen; unterliegen)
-
weichen (einweichen)
Conjugations for weichen:
Präsens
- weiche
- weichst
- weicht
- weichen
- weicht
- weichen
Imperfekt
- weichte
- weichtest
- weichte
- weichten
- weichtet
- weichten
Perfekt
- habe geweicht
- hast geweicht
- hat geweicht
- haben geweicht
- habt geweicht
- haben geweicht
1. Konjunktiv [1]
- weiche
- weichest
- weiche
- weichen
- weichet
- weichen
2. Konjunktiv
- weichte
- weichtest
- weichte
- weichten
- weichtet
- weichten
Futur 1
- werde weichen
- wirst weichen
- wird weichen
- werden weichen
- werdet weichen
- werden weichen
1. Konjunktiv [2]
- würde weichen
- würdest weichen
- würde weichen
- würden weichen
- würdet weichen
- würden weichen
Diverses
- weich!
- weicht!
- weichen Sie!
- geweicht
- weichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor weichen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| inweken | Einweichen; Weichen | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| inweken | einweichen; weichen | |
| wijken | fliehen; weichen | |
| zwichten | erliegen; nachgeben; unterliegen; weichen; zugeben |
Synoniemen voor "weichen":
Wiktionary: weichen
weichen
weichen
Cross Translation:
-
-
- weichen → deinzen
noun
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • weichen | → afstand doen van; opgeven; uitvallen; in de steek laten; laten varen; verlaten; toegeven; afstaan; wijken | ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à. |
| • weichen | → zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van | ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions. |
| • weichen | → achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |
Weichen:
-
Weichen (Einweichen)
Vertaal Matrix voor Weichen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| inweken | Einweichen; Weichen | |
| weken | Einweichen; Weichen | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| inweken | einweichen; weichen | |
| weken | aufweichen; einweichen; quellen |
Computer vertaling door derden: