Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- reichen:
- Reichen:
-
Wiktionary:
- reichen → doen, genoegen, overhandigen, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, halen, inslaan, raken, teisteren, treffen, toereiken, toereikend zijn, voldoende zijn, voldoen, volstaan
Duits
Uitgebreide vertaling voor reichen (Duits) in het Nederlands
reichen:
-
reichen (herüberreichen; darreichen; hinhalten; hinüberreichen)
-
reichen (überreichen; hergeben; hinhalten; herumgeben)
-
reichen (anbieten; bieten; präsentieren; darbieten)
-
reichen (besorgen; zustellen; hergeben; austragen; senden; herreichen; liefern; ins Haus liefern)
Conjugations for reichen:
Präsens
- reiche
- reichst
- reicht
- reichen
- reicht
- reichen
Imperfekt
- reichte
- reichtest
- reichte
- reichten
- reichtet
- reichten
Perfekt
- habe gereicht
- hast gereicht
- hat gereicht
- haben gereicht
- habt gereicht
- haben gereicht
1. Konjunktiv [1]
- reiche
- reichest
- reiche
- reichen
- reichet
- reichen
2. Konjunktiv
- reichte
- reichtest
- reichte
- reichten
- reichtet
- reichten
Futur 1
- werde reichen
- wirst reichen
- wird reichen
- werden reichen
- werdet reichen
- werden reichen
1. Konjunktiv [2]
- würde reichen
- würdest reichen
- würde reichen
- würden reichen
- würdet reichen
- würden reichen
Diverses
- reich!
- reicht!
- reichen Sie!
- gereicht
- reichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor reichen:
Synoniemen voor "reichen":
Wiktionary: reichen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reichen | → doen; genoegen | ↔ do — work, suffice |
• reichen | → overhandigen | ↔ hand — to give, pass or transmit with the hand |
• reichen | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• reichen | → halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot | ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile. |
• reichen | → toereiken; toereikend zijn; voldoende zijn; voldoen; volstaan | ↔ suffire — Pouvoir satisfaire à quelque chose ou à un but donné. |
Reichen:
-
die Reichen (reiche Leute)
Vertaal Matrix voor Reichen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rijkelui | Reichen; reiche Leute |
Computer vertaling door derden: