Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- kreuzen:
-
Wiktionary:
- kreuzen → kruisen, laveren
- kreuzen → oversteken, kruisen, doorkruisen
Duits
Uitgebreide vertaling voor kreuzen (Duits) in het Nederlands
kreuzen:
-
kreuzen (bekreuzigen)
Conjugations for kreuzen:
Präsens
- keuze
- keuzst
- keuzt
- keuzen
- keuzt
- keuzen
Imperfekt
- keuzte
- keuztest
- keuzte
- keuzten
- keuztet
- keuzten
Perfekt
- habe gekreuzt
- hast gekreuzt
- hat gekreuzt
- haben gekreuzt
- habt gekreuzt
- haben gekreuzt
1. Konjunktiv [1]
- keuze
- keuzest
- keuze
- keuzen
- keuzet
- keuzen
2. Konjunktiv
- keuzte
- keuztest
- keuzte
- keuzten
- keuztet
- keuzten
Futur 1
- werde kreuzen
- wirst kreuzen
- wird kreuzen
- werden kreuzen
- werdet kreuzen
- werden kreuzen
1. Konjunktiv [2]
- würde kreuzen
- würdest kreuzen
- würde kreuzen
- würden kreuzen
- würdet kreuzen
- würden kreuzen
Diverses
- keuz!
- keuzt!
- keuzen Sie!
- gekreuzt
- kreuzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor kreuzen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
een kruis slaan | bekreuzigen; kreuzen | |
kruisen | bekreuzigen; kreuzen | gegen den Wind einfahren; lavieren |
Synoniemen voor "kreuzen":
Wiktionary: kreuzen
kreuzen
Cross Translation:
verb
kreuzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kreuzen | → oversteken | ↔ cross — go from one side of something to the other |
• kreuzen | → kruisen | ↔ cross — travel in a direction or path that will intersect with that another |
• kreuzen | → doorkruisen | ↔ cross — contradict or frustrate the plans of |
Computer vertaling door derden: