Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: einsperren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: einsperren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. einsperren:
  2. Einsperren:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor einsperren (Duits) in het Nederlands

einsperren:

einsperren werkwoord (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)

  1. einsperren (einschließen; gefangenhalten; festsetzen; einpferchen)
    opsluiten; isoleren; interneren; gevangen zetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • isoleren werkwoord (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • interneren werkwoord (interneer, interneert, interneerde, interneerden, geïnterneerd)
    • gevangen zetten werkwoord (zet gevangen, zette gevangen, zetten gevangen, gevangen gezet)
  2. einsperren (einpferchen)
    kooien
    • kooien werkwoord (kooi, kooit, kooide, kooiden, gekooid)
  3. einsperren (verhaften; festnehmen; fesseln)
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • gevangennemen werkwoord
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  4. einsperren (im Gefängnis werfen; einschließen; aufsperren)
    opsluiten; vastzetten; in de cel zetten
  5. einsperren
    opsluiten; vastzetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
  6. einsperren
    schutten
    • schutten werkwoord (schut, schutte, schutten, geschut)
  7. einsperren (hinzufügen; einschließen; beifügen; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord
  8. einsperren (in Haft behalten; verhaften; internieren; )
    vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden

Conjugations for einsperren:

Präsens
  1. sperre ein
  2. sperrst ein
  3. sperrt ein
  4. sperren ein
  5. sperrt ein
  6. sperren ein
Imperfekt
  1. sperrte ein
  2. sperrtest ein
  3. sperrte ein
  4. sperrten ein
  5. sperrtet ein
  6. sperrten ein
Perfekt
  1. habe eingesperrt
  2. hast eingesperrt
  3. hat eingesperrt
  4. haben eingesperrt
  5. habt eingesperrt
  6. haben eingesperrt
1. Konjunktiv [1]
  1. sperre ein
  2. sperrest ein
  3. sperre ein
  4. sperren ein
  5. sperret ein
  6. sperren ein
2. Konjunktiv
  1. sperrte ein
  2. sperrtest ein
  3. sperrte ein
  4. sperrten ein
  5. sperrtet ein
  6. sperrten ein
Futur 1
  1. werde einsperren
  2. wirst einsperren
  3. wird einsperren
  4. werden einsperren
  5. werdet einsperren
  6. werden einsperren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde einsperren
  2. würdest einsperren
  3. würde einsperren
  4. würden einsperren
  5. würdet einsperren
  6. würden einsperren
Diverses
  1. sperr ein!
  2. sperrt ein!
  3. sperren Sie ein!
  5. eingesperrt
  6. einsperrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor einsperren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden Ausdauer; Beharrlichkeit; Beharrung; Standhaftigkeit; Standhalten; Zähigkeit
arresteren Arestieren
bijvoegen Aneinanderreihen; Anfügen
gevangen zetten Einsperren; Freiheitsentzug; Gefangennahme
toevoegen Aneinanderreihen; Anfügen
vasthouden Abhalten
vastzetten Befestigen
vatten Begreifen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften andauern; andringen; anhalten; durchgehen; durchsetzen; erfassen; ergreifen; fassen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; greifen; kontinuieren; standhalten; verfolgen; verhaften; weitergehen; weiterlaufen; währen
arresteren einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften erfassen; ergreifen; fassen; greifen; verhaften
bijsluiten anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
bijvoegen anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln anfügen; anschließen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
detineren einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
gevangen zetten einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten
gevangenhouden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
gevangennemen einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften erfassen; ergreifen; fassen; greifen; verhaften
in de cel zetten aufsperren; einschließen; einsperren; im Gefängnis werfen
in hechtenis houden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen
in hechtenis nemen einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften
inrekenen einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften erfassen; ergreifen; fassen; greifen; verhaften
insluiten anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln einbetten; einhegen; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einsäumen; umfassen; umringen; umschließen
interneren einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten
isoleren einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten abdichten; abseits stellen; absondern; abtrennen; auf die Seite legen; aussondern; beiseitelegen; dichten; isolieren; separieren; trennen; zurücklegen
kooien einpferchen; einsperren
oppakken einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften ansammeln; aufheben; auflesen; aufnehmen; aufsammeln; erfassen; ergreifen; fassen; greifen; verhaften; versammeln; zusammentragen
opsluiten aufsperren; einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten; im Gefängnis werfen gefangennehmen
schutten einsperren
toevoegen anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; hinzuzählen; komplettieren; mitrechnen; mitzählen; vervollständigen; zufügen; zugeben; zulegen
vasthouden einpferchen; einschließen; einsperren; festhalten; festsetzen; gefangen halten; in Haft behalten; internieren; verhaften; verschließen festhalten; festklammern; nicht gehenlassen
vastzetten aufsperren; einschließen; einsperren; im Gefängnis werfen anbinden; anheften; anketten; anlegen; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festlegen; festmachen; festsetzen; heften; verankern
vatten einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften abfangen; anpacken; begreifen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten

Synoniemen voor "einsperren":


Wiktionary: einsperren

Cross Translation:
FromToVia
• einsperren → opsluiten; gevangenzetten ↔ incarcerate — to lock away in prison

Einsperren:

Einsperren [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Einsperren (Gefangennahme; Freiheitsentzug)
    de opsluiting; gevangen zetten

Vertaal Matrix voor Einsperren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevangen zetten Einsperren; Freiheitsentzug; Gefangennahme
opsluiting Einsperren; Freiheitsentzug; Gefangennahme Freiheitsentzug; Freiheitsstrafe; Gefangenschaft; Gefängnisstrafe; Gewahrsam; Haft
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevangen zetten einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0593 seconde
Page rendered in 1.0 seconds