Duits
Uitgebreide vertaling voor Reisender (Duits) in het Nederlands
Reisender: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- reisen: reizen; trekken; zwerven; rondreizen
- der: de; die; degene; diegene
- reißen: trekken; rukken; openscheuren; openrijten; rijten; losscheuren; knetteren; knapperen