Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- Gerüst:
-
Wiktionary:
- Gerüst → stellage
- Gerüst → raamwerk, geraamte, stelling, steiger, gebinte, getimmerte, timmerwerk, bouwsteiger
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- gerust:
- rusten:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Gerüst (Duits) in het Nederlands
Gerüst:
-
Gerüst (Gestell; Stellage; Lattenwerk; Spalier; Lattengestell)
-
Gerüst (Rahmen; Gestell; Gerippe)
-
Gerüst (Fahrgestell; Chassis; Fensterrahmen; Rahmen; Gestell)
-
Gerüst (Knochen; Skelett; Gebeine; Knochenbau; Gerippe)
-
Gerüst (Zentralgedanke)
de kerngedachte -
Gerüst (Flugzeugrumpf; Korpus)
Vertaal Matrix voor Gerüst:
Synoniemen voor "Gerüst":
Wiktionary: Gerüst
Gerüst
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Gerüst | → raamwerk | ↔ frame — structural elements of a building or other constructed object |
• Gerüst | → geraamte | ↔ framework — the arrangement of support beams that represent a buildings general shape and size |
• Gerüst | → stelling | ↔ scaffold — structure made of scaffolding, for workers to stand on while working on a building |
• Gerüst | → steiger | ↔ scaffolding — system of tubes or poles used to support people and material |
• Gerüst | → gebinte; stelling; geraamte; getimmerte; timmerwerk | ↔ charpente — charpenterie|fr assemblage de pièces de bois servant à une construction ou en faire partie. |
• Gerüst | → bouwsteiger | ↔ échafaudage — Assemblage des échafauds |
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Gerüst (Nederlands) in het Duits
gerust:
-
gerust (zorgeloos; luchthartig; onbesuisd; onbezorgd; onbekommerd)
unbekümmert; ruhig; leicht; locker; luftig; sorglos; unbesorgt; sorgenlos; unaufmerksam; unachtsam; ungerührt; gelassen; ausgelassen; nachlässig; spielerisch; gedankenlos-
unbekümmert bijvoeglijk naamwoord
-
ruhig bijvoeglijk naamwoord
-
leicht bijvoeglijk naamwoord
-
locker bijvoeglijk naamwoord
-
luftig bijvoeglijk naamwoord
-
sorglos bijvoeglijk naamwoord
-
unbesorgt bijvoeglijk naamwoord
-
sorgenlos bijvoeglijk naamwoord
-
unaufmerksam bijvoeglijk naamwoord
-
unachtsam bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelassen bijvoeglijk naamwoord
-
nachlässig bijvoeglijk naamwoord
-
spielerisch bijvoeglijk naamwoord
-
gedankenlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
gerust (rustig)
Vertaal Matrix voor gerust:
Verwante woorden van "gerust":
Verwante definities voor "gerust":
Gerüst vorm van rusten:
-
rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
ausruhen; sich ausruhen; ruhen; sich erholen; pausieren-
ausruhen werkwoord
-
sich ausruhen werkwoord (ruhe mich aus, ruhst dich aus, ruht sich aus, ruhte sich aus, ruhtet euch aus, sich ausgeruht)
-
sich erholen werkwoord (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
-
Conjugations for rusten:
o.t.t.
- rust
- rust
- rust
- rusten
- rusten
- rusten
o.v.t.
- rustte
- rustte
- rustte
- rustten
- rustten
- rustten
v.t.t.
- heb gerust
- hebt gerust
- heeft gerust
- hebben gerust
- hebben gerust
- hebben gerust
v.v.t.
- had gerust
- had gerust
- had gerust
- hadden gerust
- hadden gerust
- hadden gerust
o.t.t.t.
- zal rusten
- zult rusten
- zal rusten
- zullen rusten
- zullen rusten
- zullen rusten
o.v.t.t.
- zou rusten
- zou rusten
- zou rusten
- zouden rusten
- zouden rusten
- zouden rusten
diversen
- rust!
- rust!
- gerust
- rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rusten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
pausieren | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | pauzeren |
ruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
sich ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
sich erholen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | bekomen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden |
Wiktionary: rusten
rusten
Cross Translation:
verb
-
werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
- rusten → ruhen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rusten | → ruhen | ↔ rest — intransitive: take repose |
• rusten | → ausruhen; entspannen | ↔ reposer — Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue. |