Duits
Uitgebreide vertaling voor stocken (Duits) in het Nederlands
stocken:
-
stocken (stagnieren; hapern; festfahren; aussetzen)
stokken; blijven steken; vastlopen; haperen-
blijven steken werkwoord (blijf steken, blijft steken, bleef steken, bleven steken, steken gebleven)
-
stocken (gleichbleibend; stagnieren)
-
stocken (verspäten; verzögern; aufhalten; anhalten; hemmen; hinhalten)
-
stocken (schimmeligwerden; faulen; schimmeln)
in staat van ontbinding zijn; liggen rotten-
in staat van ontbinding zijn werkwoord
-
liggen rotten werkwoord (lig te rotten, ligt te rotten, lag te rotten, lagen te rotten, te rotten gelegen)
-
Conjugations for stocken:
Präsens
- stocke
- stockst
- stockt
- stocken
- stockt
- stocken
Imperfekt
- stockte
- stocktest
- stockte
- stockten
- stocktet
- stockten
Perfekt
- habe gestockt
- hast gestockt
- hat gestockt
- haben gestockt
- habt gestockt
- haben gestockt
1. Konjunktiv [1]
- stocke
- stockest
- stocke
- stocken
- stocket
- stocken
2. Konjunktiv
- stockte
- stocktest
- stockte
- stockten
- stocktet
- stockten
Futur 1
- werde stocken
- wirst stocken
- wird stocken
- werden stocken
- werdet stocken
- werden stocken
1. Konjunktiv [2]
- würde stocken
- würdest stocken
- würde stocken
- würden stocken
- würdet stocken
- würden stocken
Diverses
- stock!
- stockt!
- stocken Sie!
- gestockt
- stockend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor stocken:
Synoniemen voor "stocken":
Wiktionary: stocken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stocken | → blijven steken | ↔ stick — to jam |