Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: abschirmen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: abschirmen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abschirmen:
  2. Abschirmen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abschirmen (Duits) in het Nederlands

abschirmen:

abschirmen werkwoord (schirme ab, schirmst ab, schirmt ab, schirmte ab, schirmtet ab, abgeschirmt)

  1. abschirmen (abdecken; begrenzen; umzäunen; )
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  2. abschirmen (sichern; schützen; sicherstellen)
    beveiligen; van alarm voorzien
  3. abschirmen (abriegeln; absperren)
    afgrendelen; afschermen
    • afgrendelen werkwoord (grendel af, grendelt af, grendelde af, grendelden af, afgegrendeld)
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
  4. abschirmen (Schutz bieten; schützen; erhalten; )
    beschermen; beschutten; bescherming bieden
  5. abschirmen (verbergen; verstecken; kamouflieren; )
    verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verstoppen werkwoord (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • wegstoppen werkwoord (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
  6. abschirmen (aufräumen; ausräumen; abräumen; )
    opruimen; afdekken; afruimen
    • opruimen werkwoord (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • afruimen werkwoord (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)
  7. abschirmen (beschützen; behüten; bewahren; )
    beschermen; behouden; in bescherming nemen; behoeden
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • behouden werkwoord (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • in bescherming nemen werkwoord (neem in bescherming, neemt in bescherming, nam in bescherming, namen in bescherming, in bescherming genomen)
    • behoeden werkwoord (behoed, behoedt, behoedde, behoedden, behoed)
  8. abschirmen (abdecken; abblenden)
    afdekken; blinderen
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • blinderen werkwoord (blindeer, blindeert, blindeerde, blindeerden, geblindeerd)

Conjugations for abschirmen:

Präsens
  1. schirme ab
  2. schirmst ab
  3. schirmt ab
  4. schirmen ab
  5. schirmt ab
  6. schirmen ab
Imperfekt
  1. schirmte ab
  2. schirmtest ab
  3. schirmte ab
  4. schirmten ab
  5. schirmtet ab
  6. schirmten ab
Perfekt
  1. habe abgeschirmt
  2. hast abgeschirmt
  3. hat abgeschirmt
  4. haben abgeschirmt
  5. habt abgeschirmt
  6. haben abgeschirmt
1. Konjunktiv [1]
  1. schirme ab
  2. schirmest ab
  3. schirme ab
  4. schirmen ab
  5. schirmet ab
  6. schirmen ab
2. Konjunktiv
  1. schirmte ab
  2. schirmtest ab
  3. schirmte ab
  4. schirmten ab
  5. schirmtet ab
  6. schirmten ab
Futur 1
  1. werde abschirmen
  2. wirst abschirmen
  3. wird abschirmen
  4. werden abschirmen
  5. werdet abschirmen
  6. werden abschirmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abschirmen
  2. würdest abschirmen
  3. würde abschirmen
  4. würden abschirmen
  5. würdet abschirmen
  6. würden abschirmen
Diverses
  1. schirm ab!
  2. schirmt ab!
  3. schirmen Sie ab!
  5. abgeschirmt
  6. abschirmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abschirmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
afgrendelen Abriegeln
afschermen Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
afschutten Abblenden; Abschirmen
beschermen Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
verduisteren Unterschlagung; Veruntreuung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten auf die Seite legen; behalten; beiseite legen; entwenden; hinterziehen; kamouflieren; klauen; rauben; reservieren; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschweigen; verstecken; veruntreuen; wegschnappen; zur Seite legen; zurückbehalten; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen
afdekken abblenden; abdecken; abgrenzen; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; absperren; abziehen; abzäunen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; begrenzen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; umzäunen; verfallen; wegräumen
afgrendelen abriegeln; abschirmen; absperren abschliessen; absperren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zuschliessen; zusperren
afruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abräumen
afschermen abdecken; abgrenzen; abriegeln; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen
afschutten abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen abzäunen
behoeden abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; hüten aufbewahren; aufheben; bewahren
behouden abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; hüten auf die Seite legen; aufbewahren; aufheben; beiseite legen; bewahren; einbüchsen; einkochen; einmachen; im Stand erhalten; konservieren; reservieren; zur Seite legen; zurückhalten; zurücklegen; zurückstellen
beschermen Schutz bieten; abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; begrenzen; behüten; beschützen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; umzäunen; wahren aufbewahren; aufheben; ausrüsten mit einer Alarmanlage; behüten; bewahren; hüten; schutzen; schützen
bescherming bieden Schutz bieten; abschirmen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; wahren
beschutten Schutz bieten; abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; umzäunen; wahren behüten; schutzen
beveiligen abschirmen; schützen; sichern; sicherstellen ausrüsten mit einer Alarmanlage; schützen
blinderen abblenden; abdecken; abschirmen
in bescherming nemen abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; hüten behüten; schutzen
opruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abdecken; abräumen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; ausmisten; ausräumen; ausverkaufen; bergen; bewahren; lagern; speichern; weglegen; wegräumen
van alarm voorzien abschirmen; schützen; sichern; sicherstellen
verbergen abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten ausblenden; kamouflieren; verbergen; verstecken
verduisteren abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; kamouflieren; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verbergen; verdunkeln; verhehlen; verheimlichen; verstecken; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten
verheimelijken abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten kamouflieren; verbergen; verstecken
verstoppen abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten Schutz suchen; kamouflieren; sich verstecken; verbergen; verstecken
wegstoppen abschirmen; hinterziehen; kamouflieren; tarnen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verschleiern; verschweigen; verstecken; zurückhalten verstecken; wegstecken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opruimen Aufräumen

Wiktionary: abschirmen

abschirmen
verb
  1. zich verbergen voor iets

Abschirmen:

Abschirmen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abschirmen (Beschützen; Abdecken; Abblenden)
    beschermen; afschermen; afdekken
  2. Abschirmen (Abblenden)
    afschutten; afschotten

Vertaal Matrix voor Abschirmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
afschermen Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
afschotten Abblenden; Abschirmen
afschutten Abblenden; Abschirmen
beschermen Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken abblenden; abdecken; abgrenzen; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; absperren; abziehen; abzäunen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; begrenzen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; umzäunen; verfallen; wegräumen
afschermen abdecken; abgrenzen; abriegeln; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen
afschotten abzäunen
afschutten abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen
beschermen Schutz bieten; abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; achtgeben; aufbewahren; aufheben; aufpassen; ausrüsten mit einer Alarmanlage; beaufsichtigen; begrenzen; behüten; beschützen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schutzen; schützen; umzäunen; wahren







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0552 seconde
Page rendered in 1.0 seconds