Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: einholen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: einholen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. einholen:
  2. Einholen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor einholen (Duits) in het Nederlands

einholen:

einholen werkwoord (hole ein, holst ein, holt ein, holte ein, holtet ein, eingeholt)

  1. einholen (überholen)
    inhalen; inlopen
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
  2. einholen (gewinnen; erzielen)
    binnenhalen; binnenbrengen
    • binnenhalen werkwoord (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • binnenbrengen werkwoord (breng binnen, brengt binnen, bracht binnen, brachten binnen, binnen gebracht)
  3. einholen (einziehen; einbringen)
    inwinnen; trachten te krijgen
  4. einholen (pflücken; einsammeln; lesen; ernten; auflesen)
    verzamelen; oogsten; plukken
    • verzamelen werkwoord (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • oogsten werkwoord (oogst, oogstte, oogstten, geoogst)
    • plukken werkwoord (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
  5. einholen
    gelijkkomen
    • gelijkkomen werkwoord (kom gelijk, komt gelijk, kwam gelijk, kwamen gelijk, gelijkgekomen)
  6. einholen
    naar binnen halen; inhalen
  7. einholen (hineinfallen; einfallen; einrücken; )
    onverwachts langskomen; binnenvallen

Conjugations for einholen:

Präsens
  1. hole ein
  2. holst ein
  3. holt ein
  4. holen ein
  5. holt ein
  6. holen ein
Imperfekt
  1. holte ein
  2. holtest ein
  3. holte ein
  4. holten ein
  5. holtet ein
  6. holten ein
Perfekt
  1. habe eingeholt
  2. hast eingeholt
  3. hat eingeholt
  4. haben eingeholt
  5. habt eingeholt
  6. haben eingeholt
1. Konjunktiv [1]
  1. hole ein
  2. holest ein
  3. hole ein
  4. holen ein
  5. holet ein
  6. holen ein
2. Konjunktiv
  1. holte ein
  2. holtest ein
  3. holte ein
  4. holten ein
  5. holtet ein
  6. holten ein
Futur 1
  1. werde einholen
  2. wirst einholen
  3. wird einholen
  4. werden einholen
  5. werdet einholen
  6. werden einholen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde einholen
  2. würdest einholen
  3. würde einholen
  4. würden einholen
  5. würdet einholen
  6. würden einholen
Diverses
  1. hol ein!
  2. holt ein!
  3. holen Sie ein!
  5. eingeholt
  6. einholend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor einholen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenvallen Hereinplatzen; Hineinplatzen
inhalen Aufholen
inlopen Anlaufen
inwinnen Einholen; Einziehen
naar binnen halen Aufholen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenbrengen einholen; erzielen; gewinnen
binnenhalen einholen; erzielen; gewinnen bewirten; einladen; empfangen
binnenvallen einbrechen; einfallen; einholen; einrücken; einwandern; einziehen; hereinschneien; hereinziehen; hineindringen; hineinfallen; schneien eindringen; hineindringen
gelijkkomen einholen
inhalen einholen; überholen Passieren; abbüßen; aufarbeiten; gutmachen; sühnen; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
inlopen einholen; überholen besuchen; hereinfallen; vorbeikommen
inwinnen einbringen; einholen; einziehen
naar binnen halen einholen
onverwachts langskomen einbrechen; einfallen; einholen; einrücken; einwandern; einziehen; hereinschneien; hereinziehen; hineindringen; hineinfallen; schneien
oogsten auflesen; einholen; einsammeln; ernten; lesen; pflücken ernten
plukken auflesen; einholen; einsammeln; ernten; lesen; pflücken ernten; pflücken
trachten te krijgen einbringen; einholen; einziehen
verzamelen auflesen; einholen; einsammeln; ernten; lesen; pflücken ansammeln; bündeln; einsammeln; häufen; sammeln; scharen; versammeln; zusammenkommen; zusammensuchen; zusammentragen

Synoniemen voor "einholen":


Wiktionary: einholen

einholen
verb
  1. iets laten zakken
Cross Translation:
FromToVia
• einholen → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op ↔ aboutir — toucher par un bout.
• einholen → halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile.

Einholen:

Einholen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Einholen (Einziehen)
    inwinnen

Vertaal Matrix voor Einholen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inwinnen Einholen; Einziehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inwinnen einbringen; einholen; einziehen

Verwante vertalingen van einholen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0787 seconde
Page rendered in 1.0 seconds