Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: aufrücken

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: aufrücken

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Aufrücken:
  2. aufrücken:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor aufrücken (Duits) in het Nederlands

Aufrücken:

Aufrücken [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Aufrücken (Vorgehen)
    oprukken
  2. Aufrücken (Vorgehen)
    op komen zetten

Vertaal Matrix voor Aufrücken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
op komen zetten Aufrücken; Vorgehen
oprukken Aufrücken; Vorgehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
oprukken aufmarschieren; ausrücken

aufrücken:

aufrücken werkwoord (rücke auf, rückst auf, rückt auf, rückte auf, rücktet auf, aufgerückt)

  1. aufrücken (aufbauen; bauen; konstruieren; )
    bouwen; construeren
    • bouwen werkwoord (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • construeren werkwoord (construeer, construeert, construeerde, construeerden, geconstrueerd)
  2. aufrücken (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  3. aufrücken (befördert werden)
    hogerop komen; bevorderd worden; zich opwerken
    • hogerop komen werkwoord (kom hogerop, komt hogerop, kwam hogerop, kwamen hogerop, hogerop gekomen)
    • bevorderd worden werkwoord (word bevorderd, wordt bevorderd, werd bevorderd, werden bevorderd, bevorderd geworden)
    • zich opwerken werkwoord
  4. aufrücken (rücken; versetzen; verschieben; )
    verplaatsen; opschuiven; verzetten; plaats maken
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • opschuiven werkwoord (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • plaats maken werkwoord (maak plaats, maakt plaats, maakte plaats, maakten plaats, plaats gemaakt)

Conjugations for aufrücken:

Präsens
  1. rücke auf
  2. rückst auf
  3. rückt auf
  4. rücken auf
  5. rückt auf
  6. rücken auf
Imperfekt
  1. rückte auf
  2. rücktest auf
  3. rückte auf
  4. rückten auf
  5. rücktet auf
  6. rückten auf
Perfekt
  1. habe aufgerückt
  2. hast aufgerückt
  3. hat aufgerückt
  4. haben aufgerückt
  5. habt aufgerückt
  6. haben aufgerückt
1. Konjunktiv [1]
  1. rücke auf
  2. rückest auf
  3. rücke auf
  4. rücken auf
  5. rücket auf
  6. rücken auf
2. Konjunktiv
  1. rückte auf
  2. rücktest auf
  3. rückte auf
  4. rückten auf
  5. rücktet auf
  6. rückten auf
Futur 1
  1. werde aufrücken
  2. wirst aufrücken
  3. wird aufrücken
  4. werden aufrücken
  5. werdet aufrücken
  6. werden aufrücken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aufrücken
  2. würdest aufrücken
  3. würde aufrücken
  4. würden aufrücken
  5. würdet aufrücken
  6. würden aufrücken
Diverses
  1. rück auf!
  2. rückt auf!
  3. rücken Sie auf!
  5. aufgerückt
  6. aufrückend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor aufrücken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevorderd worden aufrücken; befördert werden
bouwen aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen aufbauen; aufstellen; bauen; errichten
construeren aufbauen; aufführen; aufrichten; aufrücken; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; erbauen; errichten; etablieren; gründen; hissen; konstruieren; setzen; starten; steigen; wallen
hogerop komen aufrücken; befördert werden
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
opschuiven aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken aufschieben; hinausschieben; verlegen; verschieben; vertagen; vor sich her schieben; vorschieben
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
plaats maken aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken
verplaatsen aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken beseitigen; entfernen; fortbringen; fortschaffen; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; vertreiben; wegbewegen; wegschaffen; wegtun
verzetten aufrücken; einrücken; rücken; setzen; sichversetzen; umstellen; verlegen; verrücken; verschieben; versetzen; verstellen; zur Seite rücken; zusammenrücken abwehren; sich sträuben; sich wehren; sich widersetzen; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; wehren
zich opwerken aufrücken; befördert werden

Wiktionary: aufrücken

Cross Translation:
FromToVia
• aufrücken → opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen; voorgaan; voorlopen; avanceren; in rang opklimmen; overgaan; oprukken; promotie maken; voorafgaan; voor zijn; voorwaarts gaan ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0811 seconde
Page rendered in 1.0 seconds