Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Trommel:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. trommel:
  2. trommelen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Trommel (Duits) in het Nederlands

Trommel:

Trommel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Trommel (Dose; Büchse)
    de trommel; de trom
    • trommel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • trom [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Trommel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trom Büchse; Dose; Trommel
trommel Büchse; Dose; Trommel Büchse; Dose; Konserve; Vorratsdose

Synoniemen voor "Trommel":


Wiktionary: Trommel

Trommel
noun
  1. ein rundes, hohles Musikinstrument, über das eine Tierhaut spannen ist und auf das man mit der Hand oder einem Stock schlägt

Cross Translation:
FromToVia
Trommel drum; trom drum — instrument
Trommel tonnetje; vaatje; kamer baril — Sorte de petit tonneau.
Trommel tonnetje; vaatje; kamer barillet — Petit baril.
Trommel trom; bus; rol; trommel tambour — instrument de musique

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Trommel



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Trommel (Nederlands) in het Duits

Trommel vorm van trommel:

trommel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de trommel (trom)
    die Trommel; die Dose; die Büchse
    • Trommel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Dose [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Büchse [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de trommel (opbergblik; blik; bus; blikje)
    die Büchse; die Dose; die Vorratsdose; die Konserve
    • Büchse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Dose [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Vorratsdose [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Konserve [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor trommel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Büchse blik; blikje; bus; opbergblik; trom; trommel blik; blikje; box; buitenkant; buks; busje; conservenblik; doos; dun metaal; etui; foedraal; huls; karabijn; koker; kokervormig doosje; metaal; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; opbergruimte; tin
Dose blik; blikje; bus; opbergblik; trom; trommel blik; box; buitenkant; conservenblik; doos; dosis; huls; metaal; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; opbergruimte; portie; tin; verpakking
Konserve blik; blikje; bus; opbergblik; trommel blik; conservenblik; metaal; tin
Trommel trom; trommel
Vorratsdose blik; blikje; bus; opbergblik; trommel

Verwante woorden van "trommel":


Wiktionary: trommel

trommel
noun
  1. ein rundes, hohles Musikinstrument, über das eine Tierhaut spannen ist und auf das man mit der Hand oder einem Stock schlägt

Cross Translation:
FromToVia
trommel trommeln drum — to beat with a rapid succession of strokes
trommel Trommel tambour — instrument de musique

trommelen:

trommelen werkwoord (trommel, trommelt, trommelde, trommelden, getrommeld)

  1. trommelen (roffelen; de trom roeren)
    trommeln; wirbeln; rasseln; einenWirbelschlagen
    • trommeln werkwoord (trommele, trommelst, trommelt, trommelte, trommeltet, getrommelt)
    • wirbeln werkwoord (wirbele, wirbelst, wirbelt, wirbelte, wirbeltet, gewirbelt)
    • rasseln werkwoord (rassele, rasselst, rasselt, rasselte, rasseltet, gerasselt)

Conjugations for trommelen:

o.t.t.
  1. trommel
  2. trommelt
  3. trommelt
  4. trommelen
  5. trommelen
  6. trommelen
o.v.t.
  1. trommelde
  2. trommelde
  3. trommelde
  4. trommelden
  5. trommelden
  6. trommelden
v.t.t.
  1. heb getrommeld
  2. hebt getrommeld
  3. heeft getrommeld
  4. hebben getrommeld
  5. hebben getrommeld
  6. hebben getrommeld
v.v.t.
  1. had getrommeld
  2. had getrommeld
  3. had getrommeld
  4. hadden getrommeld
  5. hadden getrommeld
  6. hadden getrommeld
o.t.t.t.
  1. zal trommelen
  2. zult trommelen
  3. zal trommelen
  4. zullen trommelen
  5. zullen trommelen
  6. zullen trommelen
o.v.t.t.
  1. zou trommelen
  2. zou trommelen
  3. zou trommelen
  4. zouden trommelen
  5. zouden trommelen
  6. zouden trommelen
en verder
  1. ben getrommeld
  2. bent getrommeld
  3. is getrommeld
  4. zijn getrommeld
  5. zijn getrommeld
  6. zijn getrommeld
diversen
  1. trommel!
  2. trommelt!
  3. getrommeld
  4. trommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor trommelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einenWirbelschlagen de trom roeren; roffelen; trommelen aanmodderen; prutsen; rommelen
rasseln de trom roeren; roffelen; trommelen aanmodderen; kletteren; prutsen; rammelen; reutelen; rochelen; rommelen
trommeln de trom roeren; roffelen; trommelen aanmodderen; prutsen; rommelen
wirbeln de trom roeren; roffelen; trommelen aanmodderen; draaien; dwarrelen; kolken; naar beneden zweven; prutsen; rommelen; ronddraaien; rondtollen; tollen; wervelen; wielen; zwieren

Verwante woorden van "trommelen":


Wiktionary: trommelen

trommelen
verb
  1. ritmisch op iets slaan

Computer vertaling door derden: