Duits
Uitgebreide vertaling voor Regen (Duits) in het Nederlands
Regen:
-
der Regen
-
der Regen (Regenschauer; Wolkenbruch; Platzregen; Regenguß)
Vertaal Matrix voor Regen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bui | Platzregen; Regen; Regenguß; Regenschauer; Wolkenbruch | Gemutszustand; Grille; Laune |
hemelwater | Regen | |
neerslag | Regen | Bodensätze; Sätze |
regen | Regen | |
regenbui | Platzregen; Regen; Regenguß; Regenschauer; Wolkenbruch |
Synoniemen voor "Regen":
Wiktionary: Regen
Regen
Cross Translation:
noun
-
Niederschlag vom Himmel in Form von Wassertropfen
- Regen → regen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Regen | → regen | ↔ rain — condensed water from a cloud |
• Regen | → regen | ↔ pluie — ensemble de gouttes d’eau dues à la condensation de la vapeur d’eau de l'atmosphère, qui tombent du ciel sur la terre. |
Verwante vertalingen van Regen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Regen (Nederlands) in het Duits
Regen vorm van regen:
-
de regen (hemelwater; neerslag)
Vertaal Matrix voor regen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Regen | hemelwater; neerslag; regen | bui; regenbui |
Verwante woorden van "regen":
Verwante definities voor "regen":
Regen vorm van rijgen:
-
rijgen (aaneenrijgen)
-
rijgen (dichtrijgen; dichtsnoeren)
Conjugations for rijgen:
o.t.t.
- rijg
- rijgt
- rijgt
- rijgen
- rijgen
- rijgen
o.v.t.
- reeg
- reeg
- reeg
- regen
- regen
- regen
v.t.t.
- heb geregen
- hebt geregen
- heeft geregen
- hebben geregen
- hebben geregen
- hebben geregen
v.v.t.
- had geregen
- had geregen
- had geregen
- hadden geregen
- hadden geregen
- hadden geregen
o.t.t.t.
- zal rijgen
- zult rijgen
- zal rijgen
- zullen rijgen
- zullen rijgen
- zullen rijgen
o.v.t.t.
- zou rijgen
- zou rijgen
- zou rijgen
- zouden rijgen
- zouden rijgen
- zouden rijgen
en verder
- ben geregen
- bent geregen
- is geregen
- zijn geregen
- zijn geregen
- zijn geregen
diversen
- rijg!
- rijgt!
- geregen
- rijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rijgen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anreihen | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
aufreien | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
schnüren | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; samenbinden; samenknopen; snoeren; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden |
seine meinung ändern | aaneenrijgen; rijgen | |
über stag gehen | aaneenrijgen; rijgen |