Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Praktizieren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Praktizieren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. praktizieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Praktizieren (Duits) in het Nederlands

praktizieren:

praktizieren werkwoord (praktiziere, praktizierst, praktiziert, praktizierte, praktiziertet, praktiziert)

  1. praktizieren (gebrauchen; benutzen; verwenden; )
    gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden
    • gebruiken werkwoord (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
    • toepassen werkwoord (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)
    • gebruik maken van werkwoord (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
    • benutten werkwoord (benut, benutte, benutten, benut)
    • aanwenden werkwoord (wend aan, wendt aan, wendde aan, wendden aan, aangewend)

Conjugations for praktizieren:

Präsens
  1. praktiziere
  2. praktizierst
  3. praktiziert
  4. praktizieren
  5. praktiziert
  6. praktizieren
Imperfekt
  1. praktizierte
  2. praktiziertest
  3. praktizierte
  4. praktizierten
  5. praktiziertet
  6. praktizierten
Perfekt
  1. habe praktiziert
  2. hast praktiziert
  3. hat praktiziert
  4. haben praktiziert
  5. habt praktiziert
  6. haben praktiziert
1. Konjunktiv [1]
  1. praktiziere
  2. praktizierest
  3. praktiziere
  4. praktizieren
  5. praktizieret
  6. praktizieren
2. Konjunktiv
  1. praktizierte
  2. praktiziertest
  3. praktizierte
  4. praktizierten
  5. praktiziertet
  6. praktizierten
Futur 1
  1. werde praktizieren
  2. wirst praktizieren
  3. wird praktizieren
  4. werden praktizieren
  5. werdet praktizieren
  6. werden praktizieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde praktizieren
  2. würdest praktizieren
  3. würde praktizieren
  4. würden praktizieren
  5. würdet praktizieren
  6. würden praktizieren
Diverses
  1. praktizier!
  2. praktiziert!
  3. praktizieren Sie!
  5. praktiziert
  6. praktizierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor praktizieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwenden Anwendung; Benutzung; Gebrauch; Verwendung
gebruiken Bräuche; Sitten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwenden anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
benutten anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
gebruik maken van anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
gebruiken anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden Drogen nehmen; Rauschgift konsumieren; anwenden; aufarbeiten; aufbrauchen; aufessen; aufknabbern; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; benutzen; bereitstellen; einsetzen; essen; gebrauchen; handhaben; hantieren; konsumieren; nutzen; speisen; verwenden; verzehren; zu sich nehmen
toepassen anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden

Synoniemen voor "praktizieren":


Wiktionary: praktizieren

Cross Translation:
FromToVia
• praktizieren → beoefen ↔ practice — to perform or execute a craft or skill


Wiktionary: Praktizieren

Cross Translation:
FromToVia
• Praktizieren → uitoefening; praktijk ↔ practice — an ongoing pursuit of a craft or profession

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0691 seconde
Page rendered in 1.0 seconds