Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Autobus

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Autobus

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Autobus:
- bus; autobus; touringcar; omnibus
Wiktionary:
- Autobus → autocar, autobus

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

autobus:
- Bus; Autobus; Omnibus
Wiktionary:
- autobus → Bus, Autobus
- autobus → Bus, Omnibus

Duits

Uitgebreide vertaling voor Autobus (Duits) in het Nederlands

Autobus:

Autobus [der ~] zelfstandig naamwoord

der Autobus (Bus; Omnibus)
de bus; de autobus; de touringcar
- bus [de ~] zelfstandig naamwoord
- autobus [de ~] zelfstandig naamwoord
- touringcar [de ~] zelfstandig naamwoord
der Autobus (Omnibus; Reisebus; Bus)
de omnibus
- omnibus [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Autobus:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
autobus	Autobus; Bus; Omnibus	Omnibus
bus	Autobus; Bus; Omnibus	Bus; Büchse; Dose; Konserve; Vorratsdose
omnibus	Autobus; Bus; Omnibus; Reisebus
touringcar	Autobus; Bus; Omnibus

Synoniemen voor "Autobus":

Bus; Omnibus; Fahrgerät; Fahrmaschine; Fahrzeug; Gefährt; Vehikel; Verkehrsmittel

Wiktionary: Autobus

Autobus

noun

Kraftfahrzeug zum Transport von vielen (neun bis hundertfünfzig) Personen
- Autobus → autocar; autobus

Autobus

noun

een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers
- autobus → Bus; Autobus

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Autobus (Nederlands) in het Duits

Autobus vorm van autobus:

autobus [de ~] zelfstandig naamwoord

de autobus (bus; touringcar)
der Bus; der Autobus; der Omnibus
- Bus [der ~] zelfstandig naamwoord
- Autobus [der ~] zelfstandig naamwoord
- Omnibus [der ~] zelfstandig naamwoord
de autobus
der Omnibus
- Omnibus [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor autobus:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Autobus	autobus; bus; touringcar	omnibus
Bus	autobus; bus; touringcar	autobussen; bus; bussen; omnibus
Omnibus	autobus; bus; touringcar	omnibus

Verwante woorden van "autobus":

autobussen

Wiktionary: autobus

autobus

noun

een groot voertuig voor het vervoeren van een groot aantal passagiers
- autobus → Bus; Autobus

autobus

noun

Kraftfahrzeug zum Transport von vielen (neun bis hundertfünfzig) Personen
- Autobus → autocar; autobus

Cross Translation:

From	To	Via
• autobus	→ Bus	↔ bus — vehicle
• autobus	→ Omnibus	↔ autobus — Véhicule de transports en commun
• autobus	→ Bus; Omnibus	↔ bus — Véhicule de transport en commun