Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: zögern

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: zögern

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zögern:
  2. Zögern:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zögern (Duits) in het Nederlands

zögern:

zögern werkwoord (zögere, zögerst, zögert, zögerte, zögertet, gezögert)

  1. zögern (zweifeln; schwanken; grübeln; unschlüssig warten)
    aarzelen; twijfelen; weifelen
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • twijfelen werkwoord (twijfel, twijfelt, twijfelde, twijfelden, getwijfeld)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
  2. zögern (zweifeln; verzögern; schwanken; )
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
  3. zögern (stehenbleiben; bleiben; fortdauern; )
    blijven; niet veranderen
  4. zögern (verspäten; verzögern; aufschieben; hinausschieben; zaudern)
    vertragen; temporiseren; rekken
    • vertragen werkwoord (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • temporiseren werkwoord (temporiseer, temporiseert, temporiseerde, temporiseerden, getemporiseerd)
    • rekken werkwoord (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)
  5. zögern
    blijven hangen; dralen; talmen
    • blijven hangen werkwoord (blijf hangen, blijft hangen, bleef hangen, bleven hangen, hangen gebleven)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
  6. zögern (trödeln; faulenzen; verzögern)
    treuzelen; talmen; drentelen; teuten; dralen
    • treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen werkwoord (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)

Conjugations for zögern:

Präsens
  1. zögere
  2. zögerst
  3. zögert
  4. zögeren
  5. zögert
  6. zögeren
Imperfekt
  1. zögerte
  2. zögertest
  3. zögerte
  4. zögerten
  5. zögertet
  6. zögerten
Perfekt
  1. habe gezögert
  2. hast gezögert
  3. hat gezögert
  4. haben gezögert
  5. habt gezögert
  6. haben gezögert
1. Konjunktiv [1]
  1. zögere
  2. zögerest
  3. zögere
  4. zögeren
  5. zögeret
  6. zögeren
2. Konjunktiv
  1. zögerte
  2. zögertest
  3. zögerte
  4. zögerten
  5. zögertet
  6. zögerten
Futur 1
  1. werde zögern
  2. wirst zögern
  3. wird zögern
  4. werden zögern
  5. werdet zögern
  6. werden zögern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zögern
  2. würdest zögern
  3. würde zögern
  4. würden zögern
  5. würdet zögern
  6. würden zögern
Diverses
  1. zöger!
  2. zögert!
  3. zögeren Sie!
  5. gezögert
  6. zögernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

zögern bijvoeglijk naamwoord

  1. zögern (unentschlossen; schwankend; unschlüssig; unbeständig; wankelmütig)
    aarzelend; weifelend; schoorvoetend; halfslachtig; wankelmoedig

Vertaal Matrix voor zögern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern zaudern; zweifeln; zügern
blijven bleiben; erhalten; fortdauern; fortwähren; stehenbleiben; verweilen; warten; zögern bleiben; dauern; fortdauern; fortwähren; sich aufhalten; stehenbleiben; verweilen
blijven hangen zögern hängenbleiben
dralen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
drentelen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; zaudern; zweifeln; zügern
dubben aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern synchronisieren
niet veranderen bleiben; erhalten; fortdauern; fortwähren; stehenbleiben; verweilen; warten; zögern
rekken aufschieben; hinausschieben; verspäten; verzögern; zaudern; zögern aufschieben; ausstrecken; ausweiten; dehnen; hinausschieben; recken; verlegen; verschieben; vertagen
talmen aufschieben; faulenzen; grübeln; hinausschieben; schwanken; trödeln; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern zaudern; zweifeln; zügern
temporiseren aufschieben; hinausschieben; verspäten; verzögern; zaudern; zögern anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern
teuten faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
treuzelen faulenzen; trödeln; verzögern; zögern zaudern; zweifeln; zügern
twijfelen grübeln; schwanken; unschlüssig warten; zweifeln; zögern schwimmen; zweifeln
vertragen aufschieben; hinausschieben; verspäten; verzögern; zaudern; zögern anhalten; aufhalten; aufschieben; hemmen; hinausschieben; hinhalten; stocken; verlegen; verschieben; verspäten; vertagen; verzögern
weifelen aufschieben; grübeln; hinausschieben; schwanken; unschlüssig sein; unschlüssig warten; verzögern; wanken; zaudern; zweifeln; zögern
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
halfslachtig schwankend; unbeständig; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zögern instabil; klapprig; schwankend; unbeständig; unentschieden; unentschlossen; unfest; unschlüssig; unsolide; unzuverlässig; wackelig; wankelmütig; zögernd
schoorvoetend schwankend; unbeständig; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zögern
wankelmoedig schwankend; unbeständig; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zögern instabil; klapprig; schwankend; unbeständig; unentschieden; unentschlossen; unfest; unschlüssig; unsolide; unzuverlässig; wackelig; wankelmütig; zögernd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelend schwankend; unbeständig; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zögern langsam; schleppend; träge; trödelig; unentschieden; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zauderhaft; zögernd
weifelend schwankend; unbeständig; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zögern langsam; schleppend; träge; trödelig; unentschieden; unentschlossen; unschlüssig; wankelmütig; zauderhaft; zögernd

Synoniemen voor "zögern":


Wiktionary: zögern

zögern
verb
  1. (intransitiv) etwas aufschieben, nicht sofort tun
zögern
verb
  1. onzeker zijn, twijfelen
  2. in besluiteloosheid niet tot handelen overgaan
Cross Translation:
FromToVia
• zögern → aarzelen ↔ hesitate — To stop or pause respecting decision or action
• zögern → talmen; treuzelen ↔ tarry — delay or be tardy
• zögern → waggelen; wankelen; wiebelen; zwichten; aarzelen; dubben; schoorvoeten; schromen; weifelen ↔ barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
• zögern → waggelen; wankelen; wiebelen; zwichten; aarzelen; dubben; schoorvoeten; schromen; weifelen ↔ hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.

Zögern:

Zögern [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zögern (Zweifel; Bedenken; Zwiespalt; )
    de twijfeling; de twijfel
    • twijfeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • twijfel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. Zögern (Unentschlossenheit; Zweifel; Schwankung; Unschlüssigkeit)
    de aarzeling; de twijfeling; de weifeling
  3. Zögern (Unschlüssigkeit; Schwankung; Zweifel; Unentschlossenheit)
    kink in de kabel; de hapering

Vertaal Matrix voor Zögern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzeling Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zögern
hapering Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zögern
kink in de kabel Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zögern
twijfel Bedenken; Schwanken; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zwiespalt; Zögern Mensur; Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit
twijfeling Bedenken; Schwanken; Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zwiespalt; Zögern
weifeling Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit; Zweifel; Zögern Mensur; Schwankung; Unentschlossenheit; Unschlüssigkeit

Synoniemen voor "Zögern":


Wiktionary: Zögern

Zögern
noun
  1. onzekerheid, twijfel, weifel

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1839 seconde
Page rendered in 1.0 seconds