Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- konversieren:
-
Wiktionary:
- konversieren → converseren
Duits
Uitgebreide vertaling voor konversieren (Duits) in het Nederlands
konversieren:
konversieren werkwoord (konversiere, konversierst, konversiert, konversierte, konversiertet, konversiert)
-
konversieren (reden; mit einander sprechen; kommunizieren; sagen; mit einander reden; plaudern)
-
konversieren (miteinander sprechen; sprechen; kommunizieren; reden; quatschen; sagen; plaudern; eine Aussage machen; faseln)
spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren-
spreken werkwoord
-
in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
-
een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
-
konversieren (sprechen; klatschen; babbeln; erzählen; sagen; plaudern; reden; quatschen; schwatzen; eine Aussage machen; schwätzen; kommunizieren; äußern; ausdrücken; tratschen; herumerzählen; bemerken; plappern; weitererzählen; berichten; petzen; quasseln; faseln; deklamieren)
Conjugations for konversieren:
Präsens
- konversiere
- konversierst
- konversiert
- konversieren
- konversiert
- konversieren
Imperfekt
- konversierte
- konversiertest
- konversierte
- konversierten
- konversiertet
- konversierten
Perfekt
- habe konversiert
- hast konversiert
- hat konversiert
- haben konversiert
- habt konversiert
- haben konversiert
1. Konjunktiv [1]
- konversiere
- konversierest
- konversiere
- konversieren
- konversieret
- konversieren
2. Konjunktiv
- konversierte
- konversiertest
- konversierte
- konversierten
- konversiertet
- konversierten
Futur 1
- werde konversieren
- wirst konversieren
- wird konversieren
- werden konversieren
- werdet konversieren
- werden konversieren
1. Konjunktiv [2]
- würde konversieren
- würdest konversieren
- würde konversieren
- würden konversieren
- würdet konversieren
- würden konversieren
Diverses
- konversier!
- konversiert!
- konversieren Sie!
- konversiert
- konversierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor konversieren:
Wiktionary: konversieren
konversieren
verb
-
een geprek voeren
Nederlands