Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Knöchel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Knöchel (Duits) in het Nederlands

Knöchel:

Knöchel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Knöchel (Knöchelgelenk)
    de knokkel
    • knokkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Knöchel
    de knekel
    • knekel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Knöchel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Knöchel
    de knekels
    • knekels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor Knöchel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knekel Knöchel
knekels Knöchel
knokkel Knöchel; Knöchelgelenk

Synoniemen voor "Knöchel":


Wiktionary: Knöchel

Knöchel
noun
  1. vorspringender Knochen am Fußansatz
Knöchel
noun
  1. gewricht dat de voet met het been verbindt
  2. het gewricht dat de vingers met de hand verbindt, vooral zichtbaar als men de vingers buigt

Cross Translation:
FromToVia
Knöchel enkel ankle — joint between foot and leg
Knöchel enkel cheville — Articulation.