Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- grosszügig:
-
großzügig:
- uitgebreid; ampel; uitvoerig; omstandig; breedvoerig; edelmoedig; nobel; grootmoedig; edel; groots; ruimdenkend; trots; glorieus; fier; prat; flink; vrijgevig; genereus; royaal; gul; ruimhartig; mild; liberaal; vrijzinnig; goedgeefs; scheutig; goedaardig; goedig; goedmoedig; zachtaardig; goedhartig; goeiig; zachtmoedig; zachtzinnig; uitgewerkt; in details; prinsheerlijk; kwistig; verkwistend; spilziek
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor großzügig (Duits) in het Nederlands
grosszügig:
-
grosszügig (grossartig)
veelomvattend; uitvoerig; grootschalig; groots; grootscheeps-
veelomvattend bijvoeglijk naamwoord
-
uitvoerig bijvoeglijk naamwoord
-
grootschalig bijvoeglijk naamwoord
-
groots bijvoeglijk naamwoord
-
grootscheeps bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor grosszügig:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
groots | grossartig; grosszügig | anmaßend; aufgebläht; ausgezeichnet; außergewöhnlich; außerordentlich; beeindruckend; duldsam; edel; eindrucksvoll; einmalig; einzigartig; enorm; ergreifend; erhaben; fabelhaft; freigebig; freizügig; gewaltig; gigantisch; glanzreich; glänzend; grandios; groß; großartig; großmütig; großzügig; gut; gönnerhaft; herausragend; hervorragend; hochwürdig; immens; imponierend; imposant; jovial; kapital; kolossal; mild; nobel; phantastisch; pomphaft; prachtvoll; prunkvoll; riesig; ruhmreich; schwer; selbstgefällig; stark; stattlich; stolz; tipp-topp; titanisch; tolerant; triumphal; trotzig; unermeßlich; ungeheuer; vortrefflich; überwältigend |
grootschalig | grossartig; grosszügig | groß; riesig; schwer; stattlich |
grootscheeps | grossartig; grosszügig | |
uitvoerig | grossartig; grosszügig | ausführlich; geräumig; groß; großzügig; in reichem Maße; reichlich; weitläufig |
veelomvattend | grossartig; grosszügig |
großzügig:
-
großzügig (geräumig; reichlich; groß; weitläufig; in reichem Maße)
uitgebreid; ampel; uitvoerig; omstandig; breedvoerig-
uitgebreid bijvoeglijk naamwoord
-
ampel bijvoeglijk naamwoord
-
uitvoerig bijvoeglijk naamwoord
-
omstandig bijvoeglijk naamwoord
-
breedvoerig bijvoeglijk naamwoord
-
-
großzügig (großmütig; edel; hochwürdig; nobel; freizügig; erhaben; mild; tolerant; freigebig; duldsam; jovial)
edelmoedig; nobel; grootmoedig; edel; groots-
edelmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
nobel bijvoeglijk naamwoord
-
grootmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
edel bijvoeglijk naamwoord
-
groots bijvoeglijk naamwoord
-
-
großzügig (tolerant)
ruimdenkend-
ruimdenkend bijvoeglijk naamwoord
-
-
großzügig (stolz; trotzig; großartig; stattlich; hervorragend; gönnerhaft; selbstgefällig; ruhmreich; grandios; aufgebläht; anmaßend)
-
großzügig (generös; edel; freigebig; jovial; freizügig; weitherzig)
vrijgevig; genereus; royaal; gul; edelmoedig; ruimhartig; mild-
vrijgevig bijvoeglijk naamwoord
-
genereus bijvoeglijk naamwoord
-
royaal bijvoeglijk naamwoord
-
gul bijvoeglijk naamwoord
-
edelmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
ruimhartig bijvoeglijk naamwoord
-
mild bijvoeglijk naamwoord
-
-
großzügig (liberal)
-
großzügig (freigebig; herzlich; verschwenderisch; offen; mild; freizügig; jovial; weitherzig)
-
großzügig (gutherzig; mild; gutartig; wohlwollend; sanftmütig; sanft; gutmütig; freigebig; wohltuend; weitherzig)
goedaardig; mild; goedig; goedmoedig; zachtaardig; goedhartig; goeiig; zachtmoedig; zachtzinnig-
goedaardig bijvoeglijk naamwoord
-
mild bijvoeglijk naamwoord
-
goedig bijvoeglijk naamwoord
-
goedmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
zachtaardig bijvoeglijk naamwoord
-
goedhartig bijvoeglijk naamwoord
-
goeiig bijvoeglijk naamwoord
-
zachtmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
zachtzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
großzügig (detailliert; ausgearbeitet; ausführlich; umfangreich; groß; weit; aufwendig; dick; ausgedehnt; langstielig; weitgehend; umständlich; eingehend; weitschweifig; vielumfassend; hell; stark; breit; reichlich; geräumig; weitläufig; schwerfällig; gedehnt; behäbig; extensiv; haarklein)
-
großzügig (fürstlich; großartig)
prinsheerlijk-
prinsheerlijk bijwoord
-
-
großzügig (verschwenderisch; freizügig; freigebig)
kwistig; verkwistend; spilziek-
kwistig bijvoeglijk naamwoord
-
verkwistend bijvoeglijk naamwoord
-
spilziek bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor großzügig:
Synoniemen voor "großzügig":
Computer vertaling door derden: