Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- bezauberend:
- bezaubern:
-
Wiktionary:
- bezauberend → bekoorlijk, charmant, innemend, schattig, snoeperig, snoezig, bevallig, gracieus, sierlijk, aardig, keurig, leuk, beeldig, betoverend, heerlijk, verrukkelijk
- bezaubern → bekoren, charmeren
- bezaubern → betoveren, bekoren, charmeren, in verrukking brengen, verrukken, buitmaken, plunderen, roven, stropen, ontroven
Duits
Uitgebreide vertaling voor bezauberend (Duits) in het Nederlands
bezauberend:
-
bezauberend (märchenhaft; zauberhaft)
idyllisch; feeëriek; toverachtig; droomachtig; sprookjesachtig-
idyllisch bijvoeglijk naamwoord
-
feeëriek bijvoeglijk naamwoord
-
toverachtig bijvoeglijk naamwoord
-
droomachtig bijvoeglijk naamwoord
-
sprookjesachtig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bezauberend:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
droomachtig | bezauberend; märchenhaft; zauberhaft | |
feeëriek | bezauberend; märchenhaft; zauberhaft | |
idyllisch | bezauberend; märchenhaft; zauberhaft | idyllisch |
sprookjesachtig | bezauberend; märchenhaft; zauberhaft | |
toverachtig | bezauberend; märchenhaft; zauberhaft | bezaubernd; zauberhaft |
Wiktionary: bezauberend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezauberend | → bekoorlijk; charmant; innemend; schattig; snoeperig; snoezig; bevallig; gracieus; sierlijk; aardig; keurig; leuk | ↔ mignon — Qui, dans son apparence menue, offre de la grâce et de la gentillesse |
• bezauberend | → bekoorlijk; charmant; innemend; schattig; snoeperig; snoezig; beeldig; betoverend; heerlijk; verrukkelijk | ↔ ravissant — (figuré) Qui transporter d’admiration. |
bezaubern:
-
bezaubern (behexen; verzaubern; verführen; anmuten; entzücken; betören; bestricken)
-
bezaubern (herauslocken; verleiten; verlocken; verführen; mitlocken; betören; heranlocken; bestechen; ködern)
-
bezaubern (reizen; betören; verführen; verzaubern; entzücken; bestricken; verlocken; bestechen; anlocken; verleiten)
-
bezaubern (betören)
-
bezaubern (erfreuen; freuen; verführen; gefallen; entzücken; scharmieren; verzaubern; reizen; beglücken)
verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken-
verheugd werkwoord
-
in verrukking brengen werkwoord (breng in verrukking, brengt in verrukking, bracht in verrukking, brachten in verrukking, in verrukking gebracht)
-
Conjugations for bezaubern:
Präsens
- bezaubere
- bezauberst
- bezaubert
- bezauberen
- bezaubert
- bezauberen
Imperfekt
- bezauberte
- bezaubertest
- bezauberte
- bezauberten
- bezaubertet
- bezauberten
Perfekt
- habe bezaubert
- hast bezaubert
- hat bezaubert
- haben bezaubert
- habt bezaubert
- haben bezaubert
1. Konjunktiv [1]
- bezaubere
- bezauberest
- bezaubere
- bezauberen
- bezauberet
- bezauberen
2. Konjunktiv
- bezauberte
- bezaubertest
- bezauberte
- bezauberten
- bezaubertet
- bezauberten
Futur 1
- werde bezaubern
- wirst bezaubern
- wird bezaubern
- werden bezaubern
- werdet bezaubern
- werden bezaubern
1. Konjunktiv [2]
- würde bezaubern
- würdest bezaubern
- würde bezaubern
- würden bezaubern
- würdet bezaubern
- würden bezaubern
Diverses
- bezauber!
- bezaubert!
- bezauberen Sie!
- bezaubert
- bezauberend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie