Platz: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Platz:
- plaats; locatie; plek; plein; vierkant plein; buurtschap; gehucht; gat; kamer; ruimte in een gebouw; vertrekken; vertrek; buitenplaats
Wiktionary:
- Platz → ruimte, plaats, plein, oord
- Platz → speelveld, veld, locatie, plaats, plein, ruimte, kamer, vertrek, markt, square, plek, lokaliteit, oord, zetel, aanleiding, dorp, stad, stadje, woonplaats

Duits

Uitgebreide vertaling voor Platz (Duits) in het Nederlands

der Platz (Stelle; Ort; Standort)
de plaats; de locatie; de plek
- plaats [de ~] zelfstandig naamwoord
- locatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- plek [de ~] zelfstandig naamwoord
der Platz (viereckiger Plaatz; Karree)
het plein; vierkant plein
- plein [het ~] zelfstandig naamwoord
- vierkant plein [znw.] zelfstandig naamwoord
der Platz (Nest; Loch; Dorf; Ort)
de buurtschap; het gehucht; het gat
- buurtschap [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gehucht [het ~] zelfstandig naamwoord
- gat [het ~] zelfstandig naamwoord
der Platz (Räumlichkeit; Zimmer; Kammer; Raum; Saal; Lokalität; Halle)
de kamer; ruimte in een gebouw; het vertrekken; het vertrek
- kamer [de ~] zelfstandig naamwoord
- ruimte in een gebouw [znw.] zelfstandig naamwoord
- vertrekken [het ~] zelfstandig naamwoord
- vertrek [het ~] zelfstandig naamwoord
der Platz (Außenplatz)
de buitenplaats
- buitenplaats [de ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
buitenplaats	Außenplatz; Platz
buurtschap	Dorf; Loch; Nest; Ort; Platz	Dorf; Flecken; Ort; Weiler
gat	Dorf; Loch; Nest; Ort; Platz	Anus; Arsch; Aufmachung; Bresche; Einschlag; Einschläge; Einschnitt; Hintern; Kerbe; Leck; Loch; Riß; Schließmuskel; Spalte; undichte Stelle; Öffnung
gehucht	Dorf; Loch; Nest; Ort; Platz
kamer	Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Zimmer	Generalstaatenkammer; Kammer
locatie	Ort; Platz; Standort; Stelle	Aufenthaltsort; Drehort; Lagerplatz; Lokation; Ort; Ortung; Standort
plaats	Ort; Platz; Standort; Stelle	Gegend; Landstriche
plein	Karree; Platz; viereckiger Plaatz	Stadtbezirk; Stadtteil; Stadtviertel
plek	Ort; Platz; Standort; Stelle
ruimte in een gebouw	Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Zimmer
vertrek	Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Zimmer	Abfahrt; Abreise
vertrekken	Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Zimmer	Abfahren; Abreisen; Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen; Weggehen; Zimmer
vierkant plein	Karree; Platz; viereckiger Plaatz
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vertrekken		abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; ausscheiden; austreten; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortgehen; fortreisen; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; ölen

Platz

noun

ohne Plural: verfügbarer Raum
- Platz → ruimte; plaats
ein bestimmter Rang oder eine bestimmte Position
- Platz → plaats
Stelle, an der man sitzen oder stehen kann (Sitzplatz)
- Platz → plaats
weitläufige, offene Fläche, die als Betätigungs-,Veranstaltungs-, Erholungs- oder Versammlungsort dient
- Platz → plein; plaats
ein bestimmter Ort oder eine bestimmte Stelle
- Platz → plaats

Platz

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Platz	→ speelveld; veld	↔ field — sports: area reserved for playing a game
• Platz	→ locatie; plaats	↔ location — place
• Platz	→ plaats	↔ place — location, position
• Platz	→ plein	↔ place — open space, courtyard, market square
• Platz	→ plein	↔ plaza — a towns' public square
• Platz	→ ruimte; kamer; vertrek	↔ room — space
• Platz	→ ruimte	↔ space — physical extent in two or three dimensions
• Platz	→ plein; markt; plaats; square	↔ square — open space in a town
• Platz	→ plaats; plek	↔ endroit — Partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
• Platz	→ plein	↔ esplanade — espace uni et découvert au-devant d’un édifice, d’une place fortifiée.
• Platz	→ plaats; locatie; plek; lokaliteit; oord; ruimte; zetel; aanleiding	↔ lieu — portion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
• Platz	→ dorp; plaats; stad; stadje; woonplaats; lokaliteit; oord; ruimte; zetel	↔ localité — lieu habité.
• Platz	→ plein	↔ rond-point — Grande place circulaire à laquelle aboutir plusieurs avenues ou allées.

Computer vertaling door derden: