Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. schütteln:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor schütteln (Duits) in het Nederlands

schütteln:

schütteln werkwoord

  1. schütteln (beben; bibbern)
    schudden; trillen; beven
    • schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • trillen werkwoord (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
    • beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
  2. schütteln (wackeln)
    schuddend op en neer gaan; hobbelen; stoten

Vertaal Matrix voor schütteln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven Beben; Erschütterung
stoten Stöße
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beven beben; bibbern; schütteln beben; bibbern; flimmern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken
hobbelen schütteln; wackeln
schudden beben; bibbern; schütteln beben; erschüttern; hin und her bewegen; stoßen; vibrieren
schuddend op en neer gaan schütteln; wackeln
stoten schütteln; wackeln anstoßen; aufrütteln; schieben; stoßen; stupsen
trillen beben; bibbern; schütteln schwabbeln; vibrieren; zittern; zucken

Synoniemen voor "schütteln":


Wiktionary: schütteln

schütteln
verb
  1. (transitiv) einen Gegenstand oder eine Person schnell hin und her bewegen
schütteln
verb
  1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen

Cross Translation:
FromToVia
schütteln schudden shake — transitive: to cause to move
schütteln afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.

Verwante vertalingen van schütteln