Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- anmaßen:
-
anmaßend:
- arrogant; hooghartig; verwaand; zelfingenomen; zelfgenoegzaam; uit de hoogte; neerbuigend; hautain; hovaardig; aanmatigend; hoogmoedig; trots; groots; glorieus; fier; prat; flink; nuffig; kwasterig; ijdel; ingebeeld; pedant; schoolmeesterachtig; frikkerig; belerend; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; respectloos
-
Wiktionary:
- anmaßend → aanmatigend, hooghartig, denigrerend, hautain
Duits
Uitgebreide vertaling voor anmaßend (Duits) in het Nederlands
anmaßen:
-
anmaßen (prätendieren)
-
anmaßen (prätendieren)
Conjugations for anmaßen:
Präsens
- maße an
- maßt an
- maßt an
- maßen an
- maßt an
- maßen an
Imperfekt
- maßte an
- maßtest an
- maßte an
- maßten an
- maßtet an
- maßten an
Perfekt
- habe angemaßt
- hast angemaßt
- hat angemaßt
- haben angemaßt
- habt angemaßt
- haben angemaßt
1. Konjunktiv [1]
- maße an
- maßest an
- maße an
- maßen an
- maßet an
- maßen an
2. Konjunktiv
- maßete an
- maßetest an
- maßete an
- maßeten an
- maßetet an
- maßeten an
Futur 1
- werde anmaßen
- wirst anmaßen
- wird anmaßen
- werden anmaßen
- werdet anmaßen
- werden anmaßen
1. Konjunktiv [2]
- würde anmaßen
- würdest anmaßen
- würde anmaßen
- würden anmaßen
- würdet anmaßen
- würden anmaßen
Diverses
- maß an !
- maßt an !
- maßen Sie an !
- angemaßt
- anmaßend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor anmaßen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanmatigen | anmaßen; prätendieren | |
toeëigenen | anmaßen; prätendieren | abhandenmachen; aneignen; einverleiben; entwenden; hinterziehen; in Besitz nehmen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen |
zich aanmatigen | anmaßen; prätendieren | |
zich verbeelden | anmaßen; prätendieren |
anmaßend:
-
anmaßend (arrogant; eingebildet; hochmütig; selbstgefällig; herablassend; stolz; eitel; überheblich; erhaben; aufgebläht)
arrogant; hooghartig; verwaand; zelfingenomen; zelfgenoegzaam; uit de hoogte; neerbuigend; hautain; hovaardig; aanmatigend; hoogmoedig-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
hooghartig bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
uit de hoogte bijvoeglijk naamwoord
-
neerbuigend bijvoeglijk naamwoord
-
hautain bijvoeglijk naamwoord
-
hovaardig bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
hoogmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
-
anmaßend (arrogant; respektlos; überheblich; unbescheiden; dreist)
arrogant; aanmatigend; hooghartig; hautain-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
hooghartig bijvoeglijk naamwoord
-
hautain bijvoeglijk naamwoord
-
-
anmaßend (stolz; trotzig; großartig; stattlich; hervorragend; gönnerhaft; selbstgefällig; großzügig; ruhmreich; grandios; aufgebläht)
-
anmaßend (eingebildet; dünkelhaft; hochtrabend)
-
anmaßend (eingebildet; selbstgefällig; hochmütig; hoffärtig; überheblich; arrogant)
zelfgenoegzaam; zelfingenomen; ijdel; verwaand; ingebeeld-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
ijdel bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
ingebeeld bijvoeglijk naamwoord
-
-
anmaßend (schulmeisterhaft; belehrend; schulmeisterlich)
pedant; schoolmeesterachtig; frikkerig; belerend; verwaand; zelfingenomen; ingebeeld; zelfgenoegzaam-
pedant bijvoeglijk naamwoord
-
schoolmeesterachtig bijvoeglijk naamwoord
-
frikkerig bijvoeglijk naamwoord
-
belerend bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
zelfingenomen bijvoeglijk naamwoord
-
ingebeeld bijvoeglijk naamwoord
-
zelfgenoegzaam bijvoeglijk naamwoord
-
-
anmaßend (hochmütig; arrogant; selbstgefällig; eingebildet; eitel; herablassend; aufgeblasen; aufgebläht; dünkelhaft)
trots; arrogant; uit de hoogte; hoogmoedig; hovaardig; verwaand; neerbuigend-
trots bijvoeglijk naamwoord
-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
uit de hoogte bijvoeglijk naamwoord
-
hoogmoedig bijvoeglijk naamwoord
-
hovaardig bijvoeglijk naamwoord
-
verwaand bijvoeglijk naamwoord
-
neerbuigend bijvoeglijk naamwoord
-
-
anmaßend (unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch)
onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; respectloos; aanmatigend-
onbeschaamd bijvoeglijk naamwoord
-
onbeschoft bijvoeglijk naamwoord
-
ongegeneerd bijvoeglijk naamwoord
-
respectloos bijvoeglijk naamwoord
-
aanmatigend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor anmaßend:
Synoniemen voor "anmaßend":
Wiktionary: anmaßend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• anmaßend | → aanmatigend | ↔ presumptuous — going beyond what is proper |
• anmaßend | → hooghartig; denigrerend; hautain | ↔ supercilious — haughty |
Computer vertaling door derden: