Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Schub

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Schub

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Schub:
  2. Schuß:
  3. Wiktionary:
    • Schub → bak
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. schub:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schub (Duits) in het Nederlands

Schub:

Schub [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schub (Antriebskraft; Antrieb; Triebkraft)
    de voortstuwing; de aandrijving; de stuwkracht
  2. der Schub (Gruppe; Gesellschaft; Klasse; )
    de groep; het gezelschap; aantal personen bijeen
  3. der Schub (Fuhre; Ladung)
    de karrenvracht

Vertaal Matrix voor Schub:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijving Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Antrieb; Antriebmechanismus; Antriebskraft; Motor; Triebkraft
aantal personen bijeen Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp
gezelschap Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Einigung; Ensemble; Genossenschaft; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gruppe von Menschen; Klub; Schar; Sozietät; Theaterensemble; Theatergesellschaft; Theatergruppe; Trupp; Verein
groep Begleitung; Ensemble; Gemeinde; Gesellschaft; Gruppe; Horde; Klasse; Schar; Schub; Stamm; Trupp Ansammlung; Ensemble; Gruppe; Schar; Theaterensemble; Theatergesellschaft; Theatergruppe; Trupp; Truppe; Verteilergruppe; Verteilerliste; Zusammenrottung
karrenvracht Fuhre; Ladung; Schub
stuwkracht Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Antriebskraft; Energie; Kraft; Triebkraft
voortstuwing Antrieb; Antriebskraft; Schub; Triebkraft Energie; Kraft; Triebkraft
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
groep gruppieren

Synoniemen voor "Schub":


Wiktionary: Schub

Schub
noun
  1. Menge, die auf einmal befördert bzw. verarbeitet wird
    • Schub → bak

Schuß:

Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schuß (Knall)
    de explosie; bam; de ontploffing; de knal; de plof
    • explosie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bam [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ontploffing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Schuß (Spritzer; Spur)
    het scheutje
    • scheutje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Schuß (Sprößling; Trieb)
    de spruit; de scheut; het plantestekje; jonge plant; de schoot; de stek
    • spruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plantestekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • jonge plant [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Schuß (Bums; Knall; Krach; Plumps; Fall)
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. der Schuß (ein wenig)
    scheutjes

Vertaal Matrix voor Schuß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bam Knall; Schuß
dreun Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Faustschlag; Handschlag; Hieb; Klaps; Schlag
explosie Knall; Schuß Auflösung
jonge plant Schuß; Sprößling; Trieb
klap Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Anschwärzung; Bums; Einkalkulierung; Geklatsch; Geplauder; Gequassel; Gerede; Geschwätz; Getratsch; Getratsche; Hau; Hieb; Klaps; Klatsch; Klatscherei; Lästerrede; Lästerung; Maulschelle; Ohrfeige; Plauderei; Puff; Schlag; Stoß; Tratsch; Verleumdung; Wäscherei; leichter Schlag
knal Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Hieb; Klaps; Schlag
kwak Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß Dreck; Klacks; Klecks; Klumpen; Matsch; Schlamm; Schmutz
ontploffing Knall; Schuß
plantestekje Schuß; Sprößling; Trieb
plof Knall; Schuß
scheut Schuß; Sprößling; Trieb Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb
scheutje Schuß; Spritzer; Spur
scheutjes Schuß; ein wenig
schoot Schuß; Sprößling; Trieb Gebärmutter; Mutterleib; Mutterschoß; Riegel
smak Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß
spruit Schuß; Sprößling; Trieb Schößling; Sproß; Sprößling; Trieb
stek Schuß; Sprößling; Trieb Luftschutzkeller; Schutz; Versteck; Zuflucht; Zufluchtsort; Zufluchtstätte
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoot Schoß



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Schub (Nederlands) in het Duits

schub:

schub [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schub
    die Schuppe
    • Schuppe [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schub:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schuppe schub haarkrul; krul; schilfer

Verwante woorden van "schub":

  • schubben, schubje, schubjes

Wiktionary: schub

schub
noun
  1. een van meerdere overlappende plaatjes van keratine die aan een kant vastzitten en zo een oppervlak bedekken
Cross Translation:
FromToVia
• schub → Schuppe ↔ scale — keratin pieces covering the skin of certain animals
• schub → Schuppe ↔ écaille — Petites lames minces et plates qui couvrir la peau de certains poissons et de certains reptiles.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0498 seconde
Page rendered in 1.0 seconds