Duits
Uitgebreide vertaling voor neu (Duits) in het Nederlands
neu:
-
neu (gerade gekauft; unversehrt; unbenutzt; ungebraucht)
-
neu (zeitgenössisch; modern; aktuell; kontemporän; zeitgemäß; heutig; neuzeitlich; derzeitig; gleichzeitig; gegenwärtig; frisch; fortgeschritten; zugegen; unbenutzt)
hedendaags; modern; eigentijds-
hedendaags bijvoeglijk naamwoord
-
modern bijvoeglijk naamwoord
-
eigentijds bijvoeglijk naamwoord
-
-
neu (rezent; kürzlich geschehen; neuartig)
-
neu (unbenutzt; ungerührt; unbewegt; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt)
onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; onaangebroken-
onaangeroerd bijvoeglijk naamwoord
-
onaangetast bijvoeglijk naamwoord
-
ongebruikt bijvoeglijk naamwoord
-
ongeopend bijvoeglijk naamwoord
-
onaangebroken bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor neu:
Synoniemen voor "neu":
Wiktionary: neu
Computer vertaling door derden: