Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. lallen:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. lallen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor lallen (Duits) in het Nederlands

lallen:

lallen werkwoord (lalle, lallst, lallt, lallte, lalltet, gelallt)

  1. lallen (stottern; stammeln)
    stotteren; haperen; hakkelen; stamelen
    • stotteren werkwoord (stotter, stottert, stotterde, stotterden, gestotterd)
    • haperen werkwoord (haper, hapert, haperde, haperden, gehaperd)
    • hakkelen werkwoord (hakkel, hakkelt, hakkelde, hakkelden, gehakkeld)
    • stamelen werkwoord (stamel, stamelt, stamelde, stamelden, gestameld)
  2. lallen
    lallen
    • lallen werkwoord (lal, lalt, lalde, lalden, gelald)

Conjugations for lallen:

Präsens
  1. lalle
  2. lallst
  3. lallt
  4. lallen
  5. lallt
  6. lallen
Imperfekt
  1. lallte
  2. lalltest
  3. lallte
  4. lallten
  5. lalltet
  6. lallten
Perfekt
  1. habe gelallt
  2. hast gelallt
  3. hat gelallt
  4. haben gelallt
  5. habt gelallt
  6. haben gelallt
1. Konjunktiv [1]
  1. lalle
  2. lallest
  3. lalle
  4. lallen
  5. lallet
  6. lallen
2. Konjunktiv
  1. lallte
  2. lalltest
  3. lallte
  4. lallten
  5. lalltet
  6. lallten
Futur 1
  1. werde lallen
  2. wirst lallen
  3. wird lallen
  4. werden lallen
  5. werdet lallen
  6. werden lallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde lallen
  2. würdest lallen
  3. würde lallen
  4. würden lallen
  5. würdet lallen
  6. würden lallen
Diverses
  1. lall!
  2. lallt!
  3. lallen Sie!
  4. gelallt
  5. lallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor lallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haperen Haperen; Stechen bleiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakkelen lallen; stammeln; stottern
haperen lallen; stammeln; stottern aussetzen; festfahren; hapern; stagnieren; stocken
lallen lallen brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln
stamelen lallen; stammeln; stottern
stotteren lallen; stammeln; stottern

Synoniemen voor "lallen":


Wiktionary: lallen


Cross Translation:
FromToVia
lallen hakkelen; stamelen; stotteren bafouiller — (familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser.
lallen hakkelen; stamelen; stotteren bégayerarticuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre.



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lallen (Nederlands) in het Duits

lallen:

lallen werkwoord (lal, lalt, lalde, lalden, gelald)

  1. lallen
    lallen
    • lallen werkwoord (lalle, lallst, lallt, lallte, lalltet, gelallt)
  2. lallen (bazelen; wauwelen)
    heraussprudeln; brabbeln; glucksen; faseln
    • heraussprudeln werkwoord (sprudle heraus, sprudelst heraus, sprudelt heraus, sprudelte heraus, sprudeltet heraus, herausgesprudelt)
    • brabbeln werkwoord (brabbele, brabbelst, brabbelt, brabbelte, brabbeltet, gebrabbelt)
    • glucksen werkwoord (gluckse, gluckst, gluckste, gluckstet, gegluckst)
    • faseln werkwoord (fasle, faselst, faselt, faselte, faseltet, gefaselt)

Conjugations for lallen:

o.t.t.
  1. lal
  2. lalt
  3. lalt
  4. lallen
  5. lallen
  6. lallen
o.v.t.
  1. lalde
  2. lalde
  3. lalde
  4. lalden
  5. lalden
  6. lalden
v.t.t.
  1. heb gelald
  2. hebt gelald
  3. heeft gelald
  4. hebben gelald
  5. hebben gelald
  6. hebben gelald
v.v.t.
  1. had gelald
  2. had gelald
  3. had gelald
  4. hadden gelald
  5. hadden gelald
  6. hadden gelald
o.t.t.t.
  1. zal lallen
  2. zult lallen
  3. zal lallen
  4. zullen lallen
  5. zullen lallen
  6. zullen lallen
o.v.t.t.
  1. zou lallen
  2. zou lallen
  3. zou lallen
  4. zouden lallen
  5. zouden lallen
  6. zouden lallen
diversen
  1. lal!
  2. lalt!
  3. gelald
  4. lallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lallen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brabbeln bazelen; lallen; wauwelen kletspraat verkopen; lullen; mompelen; morren; murmelen; murmeren; ontevreden mompelen; prevelen; slissen; zeveren; zwammen; zwetsen
faseln bazelen; lallen; wauwelen babbelen; communiceren; een conversatie hebben; etteren; griepen; ijlen; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; klieren; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; morren; murmeren; ontevreden mompelen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeiken; zwammen
glucksen bazelen; lallen; wauwelen de hik hebben; glimlachen; grijnzen; grinniken; hikken; kabbelen; klokgeluidjes maken; klokken; lachen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; proesten; schateren
heraussprudeln bazelen; lallen; wauwelen in het hoofd opkomen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; opwellen
lallen lallen hakkelen; haperen; stamelen; stotteren