Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: deklamieren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: deklamieren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. deklamieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor deklamieren (Duits) in het Nederlands

deklamieren:

deklamieren werkwoord (deklamiere, deklamierst, deklamiert, deklamierte, deklamiertet, deklamiert)

  1. deklamieren (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; )
    vertellen; verhalen; verhaal vertellen
  2. deklamieren (aufmerksam machen; informieren; benachrichtigen; aufklären; hinweisen)
    informeren; kennisgeven van; zeggen; bewust maken
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • kennisgeven van werkwoord
    • zeggen werkwoord (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
    • bewust maken werkwoord (maak bewust, maakt bewust, maakte bewust, maakten bewust, bewust gemaakt)
  3. deklamieren (hochtrabend reden)
    declameren; oreren; hoogdravend praten
    • declameren werkwoord (declameer, declameert, declameerde, declameerden, gedeclameerd)
    • oreren werkwoord (oreer, oreert, oreerde, oreerden, georeerd)
    • hoogdravend praten werkwoord
  4. deklamieren (sprechen; klatschen; babbeln; )
    spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren
    • spreken werkwoord
    • wauwelen werkwoord (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • babbelen werkwoord (babbel, babbelt, babbelde, babbelden, gebabbeld)
    • kwebbelen werkwoord (kwebbel, kwebbelt, kwebbelde, kwebbelden, gekwebbeld)
    • kletsen werkwoord (klets, kletst, kletste, kletsten, gekletst)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • kakelen werkwoord (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)

Conjugations for deklamieren:

Präsens
  1. deklamiere
  2. deklamierst
  3. deklamiert
  4. deklamieren
  5. deklamiert
  6. deklamieren
Imperfekt
  1. deklamierte
  2. deklamiertest
  3. deklamierte
  4. deklamierten
  5. deklamiertet
  6. deklamierten
Perfekt
  1. habe deklamiert
  2. hast deklamiert
  3. hat deklamiert
  4. haben deklamiert
  5. habt deklamiert
  6. haben deklamiert
1. Konjunktiv [1]
  1. deklamiere
  2. deklamierest
  3. deklamiere
  4. deklamieren
  5. deklamieret
  6. deklamieren
2. Konjunktiv
  1. deklamierte
  2. deklamiertest
  3. deklamierte
  4. deklamierten
  5. deklamiertet
  6. deklamierten
Futur 1
  1. werde deklamieren
  2. wirst deklamieren
  3. wird deklamieren
  4. werden deklamieren
  5. werdet deklamieren
  6. werden deklamieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde deklamieren
  2. würdest deklamieren
  3. würde deklamieren
  4. würden deklamieren
  5. würdet deklamieren
  6. würden deklamieren
Diverses
  1. deklamier!
  2. deklamiert!
  3. deklamieren Sie!
  5. deklamiert
  6. deklamierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor deklamieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
informeren Anfragen; Ankündigen; Ansagen; Auskunft; Benachrichtigung; Beratung; Information
klappen Applaus; Beifall; Knallen; Schläge
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbelen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern schnattern; schwatzen
bewust maken aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; hinweisen; informieren
declameren deklamieren; hochtrabend reden Gedichten vortragen; rezitieren
hoogdravend praten deklamieren; hochtrabend reden
informeren aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; hinweisen; informieren berichten; erläutern; fragen; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; nachfragen; sagen; sich nach erkundigen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen; wiedergeben
kakelen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern plappern; quasseln; schnattern; schwatzen; schwätzen
kennisgeven van aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; hinweisen; informieren
klappen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern applaudieren; explodieren; klatschen; platzen
kletsen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern Unsinn reden; faseln; irre reden; phantasieren; plaudern; quatschen; schnattern; schwatzen; schwätzen; staken
kwebbelen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern schnattern; schwatzen
kwekken ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern plaudern; quaken; reden
kwetteren ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern plappern; quaken; quasseln; schnattern; schwatzen; schwätzen; trällern; zirpen; zwitschern
oreren deklamieren; hochtrabend reden
praten ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen
snateren ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern plappern; quaken; quasseln; schnattern; schwatzen; schwätzen
spreken ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern eine Aussage machen; faseln; kommunizieren; konversieren; mit einander reden; mit einander sprechen; miteinander sprechen; plaudern; quatschen; reden; sagen; sprechen
verhaal vertellen Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen
verhalen Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern
vertellen Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen anschneiden; benachrichtigen; erzählen; mitteilen; sagen; schildern
wauwelen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln
zeggen aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; hinweisen; informieren anschneiden; benachrichtigen; erzählen; mitteilen; sagen; schildern
zwammen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern babbeln; brabbeln; dummes Zeug verkaufen; klatschen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; schnattern; schwafeln; schwatzen; schwätzen; tratschen

Synoniemen voor "deklamieren":


Wiktionary: deklamieren

deklamieren
verb
  1. dramatisierend sprechen
  2. vortragen
  3. aufsagen (zum Beispiel ein Gedicht oder einen Monolog)
deklamieren
verb
  1. letterkundige werken mondeling voordragen
Cross Translation:
FromToVia
• deklamieren → reciteren; opzeggen; voordragen ↔ réciter — (vieilli) prononcer à voix haute, et d’une manière soutenir, quelque discours, quelque morceau de prose ou de vers qu’on savoir par cœur.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0557 seconde
Page rendered in 1.0 seconds