Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Scheiße

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Scheiße

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Scheiße:
  2. scheiße:
  3. scheißen:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Scheiße (Duits) in het Nederlands

Scheiße!:


Synoniemen voor "Scheiße!":

  • Kacke!; Mist!; Scheibenhonig; Scheibenkleister; Verdammt nochmal!

Wiktionary: Scheiße!

Cross Translation:
FromToVia
• Scheiße! → kut!; kanker! ↔ fuck — fuck!

Scheiße:

Scheiße [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Scheiße (Kot)
    stuk poep; het uitwerpsel; de keutel; de hoop; de drol
    • stuk poep [znw.] zelfstandig naamwoord
    • uitwerpsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • keutel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • drol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Scheiße:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drol Kot; Scheiße Bausch; Dickerchen; Dickwanst; Dreckskerl; Fettsack; Fettsäcke; Kugel; Pfropf; kleine und dicke Person
hoop Kot; Scheiße Anhäufung; Ansammlung; Aufhäufung; Berg; Erwarten; Erwartung; Haufen; Horde; Häufung; Klumpen; Masse; Menge; Schar; Stapel; Stoß; Truppe; Zusammenrottung; große Masse
keutel Kot; Scheiße
stuk poep Kot; Scheiße
uitwerpsel Kot; Scheiße

Synoniemen voor "Scheiße":


Wiktionary: Scheiße

Scheiße
noun
  1. uitwerpsel, ontlasting
Cross Translation:
FromToVia
• Scheiße → poep ↔ crap — excrement
• Scheiße → schijterij; stront ↔ crud — feces
• Scheiße → poep; stront; kak; schijt ↔ shit — solid excretory product evacuated from the bowel
• Scheiße → kut ↔ shit — expression of worry, failure
• Scheiße → poep ↔ merde — (vulgaire)
• Scheiße → shit ↔ merde — Exclamation de colère

scheiße:

scheiße bijvoeglijk naamwoord

  1. scheiße
    shit
    • shit bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor scheiße:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shit scheiße

Synoniemen voor "scheiße":


Scheiße vorm van scheißen:

scheißen werkwoord (scheiße, scheißest, scheißt, schiß, schißt, geschissen)

  1. scheißen (kacken)
    kakken
    • kakken werkwoord (kak, kakt, kakte, kakten, gekakt)

Conjugations for scheißen:

Präsens
  1. scheiße
  2. scheißest
  3. scheißt
  4. scheißen
  5. scheißt
  6. scheißen
Imperfekt
  1. schiß
  2. schißest
  3. schiß
  4. schissen
  5. schißt
  6. schissen
Perfekt
  1. habe geschissen
  2. hast geschissen
  3. hat geschissen
  4. haben geschissen
  5. habt geschissen
  6. haben geschissen
1. Konjunktiv [1]
  1. scheiße
  2. scheißest
  3. scheiße
  4. scheißen
  5. scheißet
  6. scheißen
2. Konjunktiv
  1. schisse
  2. schissest
  3. schisse
  4. schissen
  5. schißt
  6. schissen
Futur 1
  1. werde scheißen
  2. wirst scheißen
  3. wird scheißen
  4. werden scheißen
  5. werdet scheißen
  6. werden scheißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde scheißen
  2. würdest scheißen
  3. würde scheißen
  4. würden scheißen
  5. würdet scheißen
  6. würden scheißen
Diverses
  1. scheiß!
  2. scheißt!
  3. scheißen Sie!
  5. geschissen
  6. scheißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor scheißen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kakken kacken; scheißen

Synoniemen voor "scheißen":

  • abkoten; abstuhlen; defäkieren; den Darm entleeren; Häufchen machen; kacken; Kot ausscheiden; koten; stuhlen; wursten; ausscheiden

Wiktionary: scheißen

scheißen
verb
  1. poepen
Cross Translation:
FromToVia
• scheißen → schijten ↔ shit — to defecate
• scheißen → schijten ↔ shit — vulgar slang: to excrete (something) through the anus
• scheißen → kakken; ontlasting hebben; poepen; schijten ↔ déféquer — expulser les matières fécales.




Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0425 seconde
Page rendered in 1.0 seconds