Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- Handwerk:
- Wiktionary:
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- handwerk:
- handwerken:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Handwerk (Duits) in het Nederlands
Handwerk:
-
Handwerk (Gewerbe; Wirtschaft; Kaufhandel; Handel; Erwerb; Beruf; Branche)
-
Handwerk (Fachmannschaft; fachmännische Können; Fachwerk; Facharbeit)
-
Handwerk
Vertaal Matrix voor Handwerk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ambacht | Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft | Arbeit; Beschäftigung; Tätigkeit |
métier | Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft | |
stiel | Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft | |
vak | Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft | Arbeit; Beruf; Beschäftigung; Fach; Gefrierfach; Tätigkeit |
vakarbeid | Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können | |
vakmanschap | Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können | |
vakwerk | Facharbeit; Fachmannschaft; Fachwerk; Handwerk; fachmännische Können | Fachwerk; Fachwerkkonstruktion |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ambachten | Handwerk |
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Handwerk (Nederlands) in het Duits
handwerk:
-
het handwerk
die Handarbeit
Vertaal Matrix voor handwerk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Handarbeit | handwerk | doe-het-zelf-werk; geknutsel; handarbeid; handenarbeid; handwerkje; knutselarij; knutselen; knutselwerk; met de handen verricht werk |
Verwante woorden van "handwerk":
Handwerk vorm van handwerken:
-
handwerken
basteln; handarbeiten-
handarbeiten werkwoord (handarbeite, handarbeitest, handarbeitet, handarbeitete, handarbeitetet, gehandarbeitet)
Conjugations for handwerken:
o.t.t.
- handwerk
- handwerkt
- handwerkt
- handwerken
- handwerken
- handwerken
o.v.t.
- handwerkte
- handwerkte
- handwerkte
- handwerkten
- handwerkten
- handwerkten
v.t.t.
- heb gehandwerkt
- hebt gehandwerkt
- heeft gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
- hebben gehandwerkt
v.v.t.
- had gehandwerkt
- had gehandwerkt
- had gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
- hadden gehandwerkt
o.t.t.t.
- zal handwerken
- zult handwerken
- zal handwerken
- zullen handwerken
- zullen handwerken
- zullen handwerken
o.v.t.t.
- zou handwerken
- zou handwerken
- zou handwerken
- zouden handwerken
- zouden handwerken
- zouden handwerken
en verder
- is gehandwerkt
- zijn gehandwerkt
diversen
- handwerk!
- handwerkt!
- gehandwerkt
- handwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor handwerken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
basteln | handwerken | aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen |
handarbeiten | handwerken | fröbelen; handarbeiden; knutselen; met de hand vervaardigen; prutsen; sleutelen |