Duits

Uitgebreide vertaling voor dämmern (Duits) in het Nederlands

dämmern:

dämmern werkwoord (dämmere, dämmerst, dämmert, dämmerte, dämmertet, gedämmert)

  1. dämmern (tagen)
    aanbreken van de dag; dagen
  2. dämmern (tagen)
    lichten; licht worden
  3. dämmern (vor Gericht laden; tagen; einberufen; )
  4. dämmern
    schemeren; avond worden
  5. dämmern (flimmern; schimmern; glimmen)
    gloren
    • gloren werkwoord (gloor, gloort, gloorde, gloorden, gegloord)
  6. dämmern (herausfordern; aufrufen; auffordern; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)

Conjugations for dämmern:

Präsens
  1. dämmere
  2. dämmerst
  3. dämmert
  4. dämmeren
  5. dämmert
  6. dämmeren
Imperfekt
  1. dämmerte
  2. dämmertest
  3. dämmerte
  4. dämmerten
  5. dämmertet
  6. dämmerten
Perfekt
  1. habe gedämmert
  2. hast gedämmert
  3. hat gedämmert
  4. haben gedämmert
  5. habt gedämmert
  6. haben gedämmert
1. Konjunktiv [1]
  1. dämmere
  2. dämmerest
  3. dämmere
  4. dämmeren
  5. dämmeret
  6. dämmeren
2. Konjunktiv
  1. dämmerte
  2. dämmertest
  3. dämmerte
  4. dämmerten
  5. dämmertet
  6. dämmerten
Futur 1
  1. werde dämmern
  2. wirst dämmern
  3. wird dämmern
  4. werden dämmern
  5. werdet dämmern
  6. werden dämmern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dämmern
  2. würdest dämmern
  3. würde dämmern
  4. würden dämmern
  5. würdet dämmern
  6. würden dämmern
Diverses
  1. dämmer!
  2. dämmert!
  3. dämmeren Sie!
  4. gedämmert
  5. dämmernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dämmern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbreken van de dag Anbrechen; Anfangen; Morgendämmerung; Morgenstunde
lichten Lichten
schemeren Dämmerlicht; Dämmerung; Finsternis; Flimmern; Glühen; Halbdunkel; Zwielicht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbreken van de dag dämmern; tagen
avond worden dämmern
dagen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
gloren dämmern; flimmern; glimmen; schimmern
licht worden dämmern; tagen
lichten dämmern; tagen Briefkasten leeren; anheben; aufheben; aufleuchten; ausheben; beseitigen; blitzen; emporheben; entfernen; entnehmen; erheben; fortbringen; fortschaffen; heben; herauslösen; herausziehen; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; leuchten; nach oben ziehen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
oproepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen aufbieten; aufrufen; einberufen; herbeirufen; kommen lassen; rufen; vorladen; zu sich rufen
schemeren dämmern
sommeren auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
voor het gerecht dagen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
voor het gerecht ontbieden auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
voor het gerecht roepen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; herbeirufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen

Wiktionary: dämmern

dämmern
verb
  1. dag worden
  2. donker of licht worden, tussen licht en donker zijn