Geschlecht: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Geschlecht:
- geslacht; sekse; genus; kunne; generatie; afstammeling; nakomeling; telg; stam; volksstam
Wiktionary:
- Geschlecht → geslacht, kunne, sekse
- Geschlecht → genus, geslacht, ras, afkomst, sekse, aard, slag, soort, klasse, woordgeslacht, generatie, sexe, seks, geslachtsdaad, vrijen, kunne

Duits

Uitgebreide vertaling voor Geschlecht (Duits) in het Nederlands

Geschlecht (Gattung)
het geslacht; de sekse; het genus; de kunne
- geslacht [het ~] zelfstandig naamwoord
- sekse [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- genus [het ~] zelfstandig naamwoord
- kunne [de ~] zelfstandig naamwoord
Geschlecht (Generation)
de generatie
- generatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
Geschlecht (Sproß; Nachkommenschaft; Abkomme; Sprößling; Nachkommen; Abkömmling; Kinder; Erbe; Zweig)
de afstammeling; de nakomeling; de telg
- afstammeling [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- nakomeling [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- telg [de ~] zelfstandig naamwoord
Geschlecht (Volksstamm; Stamm; Rasse; Art; Familie; Gattung; Dynastie; Stammbuch)
de stam; de volksstam
- stam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- volksstam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afstammeling	Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
generatie	Generation; Geschlecht
genus	Gattung; Geschlecht
geslacht	Gattung; Geschlecht	Dynastie; Familie; Stammhaus
kunne	Gattung; Geschlecht
nakomeling	Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
sekse	Gattung; Geschlecht
stam	Art; Dynastie; Familie; Gattung; Geschlecht; Rasse; Stamm; Stammbuch; Volksstamm	Stamm; Stammform; Stammwort
telg	Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
volksstam	Art; Dynastie; Familie; Gattung; Geschlecht; Rasse; Stamm; Stammbuch; Volksstamm

Geschlecht

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Geschlecht	→ genus; geslacht	↔ gender — grammar: division of nouns and pronouns
• Geschlecht	→ geslacht	↔ gender — biological sex of persons or animals
• Geschlecht	→ ras; afkomst	↔ race — a large group of people set apart from others on the basis of a common heritage
• Geschlecht	→ geslacht; sekse	↔ sex — gender (female or male)
• Geschlecht	→ aard; slag; soort; klasse; geslacht; woordgeslacht	↔ genre — ensemble d’êtres, ou de choses, caractériser par un ou des traits communs.
• Geschlecht	→ generatie; geslacht	↔ génération — action d’engendrer, de produire son semblable.
• Geschlecht	→ geslacht; sexe; seks; geslachtsdaad; vrijen; kunne	↔ sexe — biol\|fr genre qui peut être masculin ou féminin.