Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- leiden:
- Leiden:
- Wiktionary:
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- leiden:
-
Wiktionary:
- leiden → leiten
- leiden → lenken, regieren, geleiten, leiten, führen, verwalten, resultieren, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, fahren, stimmen, einstellen, berichtigen
Duits
Uitgebreide vertaling voor leiden (Duits) in het Nederlands
leiden:
-
leiden (ertragen; schmachten)
-
leiden (gewähren; lassen; hinterlassen; zulassen; erlauben; gutheißen; ewähren; eingehen; zustimmen; vergönnen; gestatten; einwilligen; genehmigen; hereinlassen; entschuldigen; dulden; bewilligen; beipflichten; einlassen; gönnen; vorlassen; entbinden; freilassen; hineinlassen)
-
leiden (überstehen; vertragen; bestehen; verdauen; ertragen; erfahren; aushalten; durchhalten; dulden; ausgeben; erleiden; tragen; erleben; stehlen; verzehren; überdauern; sinken; zehren; erdulden; ausharren; fühlen; untergehen; verbrauchen; aufbrauchen; standhalten; durchmachen; aufzehren)
Conjugations for leiden:
Präsens
- leide
- leidest
- leidet
- leiden
- leidet
- leiden
Imperfekt
- litt
- littst
- litt
- litten
- littet
- litten
Perfekt
- habe gelitten
- hast gelitten
- hat gelitten
- haben gelitten
- habt gelitten
- haben gelitten
1. Konjunktiv [1]
- leide
- leidest
- leide
- leiden
- leidet
- leiden
2. Konjunktiv
- litt
- littst
- litt
- litten
- littet
- litten
Futur 1
- werde leiden
- wirst leiden
- wird leiden
- werden leiden
- werdet leiden
- werden leiden
1. Konjunktiv [2]
- würde leiden
- würdest leiden
- würde leiden
- würden leiden
- würdet leiden
- würden leiden
Diverses
- leid
- leidet!
- leiden Sie!
- gelitten
- leidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor leiden:
Synoniemen voor "leiden":
Wiktionary: leiden
leiden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leiden | → ondergaan; verdragen | ↔ bear — put up with |
• leiden | → lijden | ↔ suffer — to undergo hardship |
• leiden | → lijden | ↔ suffer — to feel pain |
• leiden | → doorstaan; lijden; ondergaan; uitstaan; velen; verdragen | ↔ endurer — souffrir, supporter avec fermeté, constance. |
• leiden | → accepteren; aannemen; ontvangen; doorstaan; lijden; ondergaan; uitstaan; velen; verdragen | ↔ souffrir — sentir de la douleur. |
Leiden:
Vertaal Matrix voor Leiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bezwaar | Beanstandung; Beschwerde; Klage; Krankheit; Leiden; Ärgernis; Übel | Beanstandung; Bedenken; Beschwerde; Einspruch; Einwand; Klage; Protest; Verteidigungsschrift |
grief | Beanstandung; Beschwerde; Klage; Krankheit; Leiden; Ärgernis; Übel | Belästigung; Beschwerde; Heimsuchung; Kränkung; Prüfung; Qual; Quälung; Schmähung; Verletzung |
het klagen | Beanstandung; Beschwerde; Klage; Krankheit; Leiden; Ärgernis; Übel | |
klacht | Beanstandung; Beschwerde; Klage; Krankheit; Leiden; Ärgernis; Übel | |
kwaal | Krankheit; Leiden | |
kwaaltje | Krankheit; Leiden; Übel | |
lijden | Leiden | |
ongemak | Krankheit; Leiden; Übel | Belästigung; Beschwerde; Beschwerlichkeit; Lästigkeit; Schwierigkeit; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Ungemach; Ärger; Ärgernis; Übel |
slepende ziekte | Krankheit; Leiden | |
stoornis | Krankheit; Leiden | Störung |
ziekte | Krankheit; Leiden; Übel | Krankheit |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lijden | ertragen; leiden; schmachten |
Synoniemen voor "Leiden":
Wiktionary: Leiden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Leiden | → Leiden | ↔ Leiden — city in South Holland |
• Leiden | → klacht | ↔ complaint — a bodily disorder or disease; the symptom of such a disorder |
• Leiden | → smart; rouw | ↔ sorrow — unhappiness |
• Leiden | → lijden | ↔ suffering — condition |
• Leiden | → lijden | ↔ souffrance — douleur physique ou morale, état de celui, de celle qui souffrir. |
Verwante vertalingen van leiden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor leiden (Nederlands) in het Duits
leiden:
-
leiden (begeleiden; voeren; meevoeren)
-
leiden (leiding geven; besturen; aanvoeren; voorzitten; managen)
-
leiden (bevel voeren over; aanvoeren; commanderen; leidinggeven)
führen; leiten; steuern; anordnen; kommandieren; lenken; befehlen; gebieten; verordnen-
kommandieren werkwoord (kommandiere, kommandierst, kommandiert, kommandierte, kommandiertet, kommandiert)
Conjugations for leiden:
o.t.t.
- leid
- leidt
- leidt
- leiden
- leiden
- leiden
o.v.t.
- leidde
- leidde
- leidde
- leidden
- leidden
- leidden
v.t.t.
- heb geleid
- hebt geleid
- heeft geleid
- hebben geleid
- hebben geleid
- hebben geleid
v.v.t.
- had geleid
- had geleid
- had geleid
- hadden geleid
- hadden geleid
- hadden geleid
o.t.t.t.
- zal leiden
- zult leiden
- zal leiden
- zullen leiden
- zullen leiden
- zullen leiden
o.v.t.t.
- zou leiden
- zou leiden
- zou leiden
- zouden leiden
- zouden leiden
- zouden leiden
en verder
- ben geleid
- bent geleid
- is geleid
- zijn geleid
- zijn geleid
- zijn geleid
diversen
- leid!
- leidt!
- geleid
- leidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor leiden:
Synoniemen voor "leiden":
Antoniemen van "leiden":
Verwante definities voor "leiden":
Wiktionary: leiden
leiden
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leiden | → lenken | ↔ channel — direct the flow |
• leiden | → regieren | ↔ govern — (intr.) to exercise political authority |
• leiden | → geleiten | ↔ hand — to lead, guide, or assist with the hand |
• leiden | → leiten; führen | ↔ head — (transitive) be in command of |
• leiden | → führen; leiten | ↔ lead — guide or conduct with the hand, or by means of some physical contact connection |
• leiden | → leiten | ↔ lead — conduct or direct with authority |
• leiden | → leiten; verwalten | ↔ manage — to direct or be in charge |
• leiden | → resultieren; führen; leiten; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• leiden | → fahren; lenken; führen; leiten | ↔ conduire — mener, guider, diriger vers un lieu déterminé. |
• leiden | → führen; leiten; lenken | ↔ guider — accompagner quelqu’un pour lui montrer le chemin. |
• leiden | → führen | ↔ mener — Conduire (sens général) |
• leiden | → führen; leiten | ↔ mener — Administrer, diriger |
• leiden | → stimmen; einstellen; berichtigen; führen; leiten; lenken | ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé. |