Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- posten:
- Posten:
-
Wiktionary:
- Posten → ambt, baan, betrekking, werkkring, plaats, post, wachtpost, werkgelegenheid, plein, lokaliteit, oord, ruimte, zetel, lokaal, plek
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
posten:
- einstecken; einwerfen; aufgeben; schicken; versenden; zusenden; abschicken; verschicken; absenden; zum Versand bringen; einschicken; wegschicken; einsenden; wegsenden; jemand etwas zuschicken; plazieren; stellen; postieren; einsetzen; aufstellen; installieren; deponieren; bereitstellen; posten
- Postzustellung; Abschicken; Absenden
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Posten (Duits) in het Nederlands
posten:
-
posten (bereitstellen)
Vertaal Matrix voor posten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
posten | Abschicken; Absenden; Postzustellung | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
posten | bereitstellen; posten | abschicken; absenden; aufgeben; aufstellen; deponieren; einschicken; einsenden; einsetzen; einstecken; einwerfen; installieren; jemand etwas zuschicken; plazieren; postieren; schicken; stellen; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden |
Posten:
-
der Posten (Wachtposten; Wache; Wachstube; Hüter; Wärter; Wächter; Ausguck; Schildwache)
-
der Posten (Kavelung; Parzelle; Grundstück; Gebiet; Fläche; Gelände; Bereich; Einsatz; Ebene; Häuser; Baustelle; Baugelände; Haus; Bauland; Gebäude; Einsätze)
-
der Posten (Gebäude; Haus; Pfand; Baustelle; Gebilde; Komplex; Konstruktion; Grundstück; Los; Einsatz; Baugelände; Fläche; Bau; Partie; Einsätze; Parzelle; Erbauung; Unterpfand; Aufbau; Häuser; Struktur; Errichtung; Schoß; Bauland; Teil; Gebiet)
-
Posten (Wache haben; Wache)
Vertaal Matrix voor Posten:
Synoniemen voor "Posten":
Wiktionary: Posten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Posten | → ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; post; wachtpost; werkgelegenheid | ↔ emploi — usage qu’on fait de quelque chose. |
• Posten | → ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; post; wachtpost; plein; lokaliteit; oord; ruimte; zetel; lokaal; plek | ↔ place — lieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose. |
Verwante vertalingen van Posten
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Posten (Nederlands) in het Duits
posten:
-
posten (op de bus doen)
-
posten (opsturen; verzenden; sturen; toezenden; wegzenden; wegsturen)
schicken; versenden; zusenden; abschicken; verschicken; absenden; zum Versand bringen; einschicken; wegschicken; einsenden-
zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
-
einschicken werkwoord (schicke ein, schickst ein, schickt ein, schickte ein, schicktet ein, eingeschickt)
-
wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
-
posten (wegzenden; verzenden; sturen; opsturen; toezenden; wegsturen)
versenden; schicken; zusenden; abschicken; absenden; verschicken; zum Versand bringen; wegsenden; wegschicken; einsenden-
zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
-
wegsenden werkwoord
-
wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
-
posten (toezenden; zenden; opsturen; iem. iets sturen; overmaken; doen toekomen)
-
posten (stationeren; plaatsen; posteren)
plazieren; stellen; postieren; einsetzen; aufstellen; installieren; deponieren-
plazieren werkwoord
-
installieren werkwoord (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)
-
-
posten
bereitstellen; posten-
bereitstellen werkwoord (stelle bereit, stellst bereit, stellt bereit, stellte bereit, stelltet bereit, bereitgestellt)
-
posten werkwoord
-
Conjugations for posten:
o.t.t.
- post
- post
- post
- posten
- posten
- posten
o.v.t.
- postte
- postte
- postte
- postten
- postten
- postten
v.t.t.
- heb gepost
- hebt gepost
- heeft gepost
- hebben gepost
- hebben gepost
- hebben gepost
v.v.t.
- had gepost
- had gepost
- had gepost
- hadden gepost
- hadden gepost
- hadden gepost
o.t.t.t.
- zal posten
- zult posten
- zal posten
- zullen posten
- zullen posten
- zullen posten
o.v.t.t.
- zou posten
- zou posten
- zou posten
- zouden posten
- zouden posten
- zouden posten
en verder
- is gepost
- zijn gepost
diversen
- post!
- post!
- gepost
- postend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het posten (terpostbezorging)
die Postzustellung -
het posten (afzenden; versturen; verzenden; wegsturen)
Vertaal Matrix voor posten:
Verwante definities voor "posten":
Wiktionary: posten
posten
verb
-
op de post doen
- posten → zur Post bringen; in den Briefkasten stecken
-
op wacht staan
- posten → die Wache halten