Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- verdorren:
- Verdorren:
-
Wiktionary:
- verdorren → verdorren
- verdorren → verschrompelen
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verdorren:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor verdorren (Duits) in het Nederlands
verdorren:
Conjugations for verdorren:
Präsens
- verdorre
- verdorrst
- verdorrt
- verdorren
- verdorrt
- verdorren
Imperfekt
- verdorrte
- verdorrtest
- verdorrte
- verdorrten
- verdorrtet
- verdorrten
Perfekt
- habe verdorrt
- hast verdorrt
- hat verdorrt
- haben verdorrt
- habt verdorrt
- haben verdorrt
1. Konjunktiv [1]
- verdorre
- verdorrest
- verdorre
- verdorren
- verdorret
- verdorren
2. Konjunktiv
- verdorrte
- verdorrtest
- verdorrte
- verdorrten
- verdorrtet
- verdorrten
Futur 1
- werde verdorren
- wirst verdorren
- wird verdorren
- werden verdorren
- werdet verdorren
- werden verdorren
1. Konjunktiv [2]
- würde verdorren
- würdest verdorren
- würde verdorren
- würden verdorren
- würdet verdorren
- würden verdorren
Diverses
- verdorr!
- verdorrt!
- verdorren Sie!
- verdorrt
- verdorrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verdorren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verdorren | ersterben; verblühen; verdorren; verwelken | austrocknen; einschrumpfen; eintrocknen; runzligwerden; schrumpeln; schrumpfen; trockenlegen; trocknen; verkümmern; vertrocknen; zusammenschrumpfen |
verkommeren | ersterben; verblühen; verdorren; verwelken | verfallen; vergehen; verkommen |
verleppen | ersterben; verblühen; verdorren; verwelken | |
verwelken | ersterben; verblühen; verdorren; verwelken |
Synoniemen voor "verdorren":
Verdorren:
-
Verdorren
de verdorring
Vertaal Matrix voor Verdorren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verdorring | Verdorren |
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verdorren (Nederlands) in het Duits
verdorren:
-
verdorren (uitdrogen; indrogen; verdrogen; opdrogen)
austrocknen; vertrocknen; trocknen; schrumpfen; verkümmern; trockenlegen; einschrumpfen; eintrocknen; schrumpeln; zusammenschrumpfen; runzligwerden-
austrocknen werkwoord (trockne aus, trocknest aus, trocknet aus, trocknete aus, trocknetet aus, ausgetrocknet)
-
vertrocknen werkwoord (vertrockne, vertrocknest, vertrocknet, vertrocknete, vertrocknetet, vertrocknet)
-
trockenlegen werkwoord
-
einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
-
eintrocknen werkwoord (trockne ein, trocknst ein, trocknt ein, trocknte ein, trockntet ein, eingetrocknet)
-
zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)
-
runzligwerden werkwoord
-
-
verdorren (verwelken; verkommeren; verleppen)
Conjugations for verdorren:
o.t.t.
- verdor
- verdort
- verdort
- verdoren
- verdoren
- verdoren
o.v.t.
- verdorde
- verdorde
- verdorde
- verdorden
- verdorden
- verdorden
v.t.t.
- heb verdord
- hebt verdord
- heeft verdord
- hebben verdord
- hebben verdord
- hebben verdord
v.v.t.
- had verdord
- had verdord
- had verdord
- hadden verdord
- hadden verdord
- hadden verdord
o.t.t.t.
- zal verdorren
- zult verdorren
- zal verdorren
- zullen verdorren
- zullen verdorren
- zullen verdorren
o.v.t.t.
- zou verdorren
- zou verdorren
- zou verdorren
- zouden verdorren
- zouden verdorren
- zouden verdorren
diversen
- verdor!
- verdort!
- verdord
- verdorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze