Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. borgen:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. borgen:
  2. borg:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor borgen (Duits) in het Nederlands

borgen:

borgen werkwoord (borge, borgst, borgt, borgte, borgtet, geborgt)

  1. borgen (entlehnen; leihen; ziehen; )
    ontlenen; lenen
    • ontlenen werkwoord (ontleen, ontleent, ontleende, ontleenden, ontleend)
    • lenen werkwoord (leen, leent, leende, leenden, geleend)

Conjugations for borgen:

Präsens
  1. borge
  2. borgst
  3. borgt
  4. borgen
  5. borgt
  6. borgen
Imperfekt
  1. borgte
  2. borgtest
  3. borgte
  4. borgten
  5. borgtet
  6. borgten
Perfekt
  1. habe geborgt
  2. hast geborgt
  3. hat geborgt
  4. haben geborgt
  5. habt geborgt
  6. haben geborgt
1. Konjunktiv [1]
  1. borge
  2. borgest
  3. borge
  4. borgen
  5. borget
  6. borgen
2. Konjunktiv
  1. borgte
  2. borgtest
  3. borgte
  4. borgten
  5. borgtet
  6. borgten
Futur 1
  1. werde borgen
  2. wirst borgen
  3. wird borgen
  4. werden borgen
  5. werdet borgen
  6. werden borgen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde borgen
  2. würdest borgen
  3. würde borgen
  4. würden borgen
  5. würdet borgen
  6. würden borgen
Diverses
  1. borg!
  2. borgt!
  3. borgen Sie!
  4. geborgt
  5. borgend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor borgen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen ausleihen
ontlenen abheben; andrehen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; borgen; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; holen; leihen; schaffen; schöpfen; treiben; ziehen

Synoniemen voor "borgen":


Wiktionary: borgen

borgen
verb
  1. iets tijdelijk gebruiken wat niet van jou is, dikwijl in ruil voor een kleine vergoeding

Cross Translation:
FromToVia
borgen lenen; ontlenen borrow — receive temporarily
borgen uitlenen; lenen lend — to allow to be used temporarily
borgen lenen emprunter — Demander et recevoir en prêt, obtenir à titre de prêt.
borgen lenen prêter — Fournir une chose sous condition que celui qui la reçoit la rendra. (Sens général).



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor borgen (Nederlands) in het Duits

borgen:

borgen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het borgen
    sichern
    • sichern [das ~] zelfstandig naamwoord

borgen werkwoord

  1. borgen (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    verriegeln; schließen; sperren; abschliessen; verschließen; versperren; zusperren; zumachen; zuschliessen; verrammeln; absperren
    • verriegeln werkwoord (verriegele, verriegelst, verriegelt, verriegelte, verriegeltet, verriegelt)
    • schließen werkwoord (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • sperren werkwoord (sperre, sperrst, sperrt, sperrte, sperrtet, gesperrt)
    • abschliessen werkwoord (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
    • verschließen werkwoord (verschließe, verschließt, verschloß, verschloßt, verschlossen)
    • versperren werkwoord (versperre, versperrst, versperrt, versperrte, versperrtet, versperrt)
    • zusperren werkwoord (sperre zu, sperrst zu, sperrt zu, sperrte zu, sperrtet zu, zugesperrt)
    • zumachen werkwoord (mache zu, machst zu, macht zu, machte zu, machtet zu, zugemacht)
    • zuschliessen werkwoord (schließe zu, schließt zu, schloß zu, schloßt zu, zugeschlossen)
    • verrammeln werkwoord (verrammele, verrammelst, verrammelt, verrammelte, verrammeltet, verrammelt)
    • absperren werkwoord (sperre ab, sperrst ab, sperrt ab, sperrte ab, sperrtet ab, abgesperrt)

Vertaal Matrix voor borgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sichern borgen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abschliessen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken; verzegelen
absperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afdekken; afgrendelen; afschermen; afschutten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; blokkeren; stremmen
schließen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afbetalen; afleiden; afrekenen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; bijsluiten; bijvoegen; breeuwen; deduceren; dicht maken; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; een einde maken aan; eindigen; gaten stoppen; insluiten; ophouden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevallen; toevoegen; vereffenen; verrekenen; verwijderen; zich sluiten
sichern beveiligen; een back-up maken; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren; van alarm voorzien; vrijwaren; zekeren
sperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; blokkeren; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; stremmen; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen
verrammeln afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen barricaderen; versperren
verriegeln afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken
verschließen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; detineren; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gevangenhouden; in hechtenis houden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; vasthouden
versperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; barricaderen; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken; versperren
zumachen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen aantrekken; afsluiten; dichtbinden; dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichttrekken; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toemaken; toetrekken
zuschliessen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; dichtdoen
zusperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; blokkeren; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; stremmen; toedoen; toemaken; toetrekken

Verwante woorden van "borgen":


borgen vorm van borg:

borg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de borg (garantie; waarborg; cautie; )
    die Bürgschaft; die Gewähr; die Bürge; die Garantie; Pfand; Unterpfand; die Sicherheit; der Garantieschein

Vertaal Matrix voor borg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bürge borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom
Bürgschaft borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom borgtocht; onderpand; securiteit; waarborgsom
Garantie borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom garantie; garantiebewijs; gewisheid; gratis service; keur; stelligheid; vastheid; vastigheid; waarborg; zekerheid
Garantieschein borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom garantie; garantiebewijs; inktstempel; keur; stempel; waarborg; zegel
Gewähr borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom keur; waarborg
Pfand borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bouwwerk; gebouw; gewisheid; onderpand; pand; securiteit; statiegeld; stelligheid; vastheid; vastigheid; waarborgsom; zekerheid
Sicherheit borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bescherming; beschutting; beslistheid; beveiliging; feilloosheid; garantie; gedecideerdheid; gewisheid; hechtheid; onderpand; onomstotelijkheid; onverbrekelijkheid; onwankelbaarheid; onwrikbaarheid; pertinentie; protectie; securiteit; soliditeit; stelligheid; stevigheid; vastberadenheid; vastbeslotenheid; vastheid; vastigheid; veiligheid; waarborgsom; zekerheid
Unterpfand borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bouwwerk; gebouw; onderpand; pand; securiteit; waarborgsom
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Sicherheit Veiligheid

Verwante woorden van "borg":


Wiktionary: borg

borg
  1. eine vereinbarte Sicherheitsleistung

Cross Translation:
FromToVia
borg Kaution caution — security; guaranty; bail