Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor aus (Duits) in het Nederlands
aus:
-
aus (fertig; beendet; klar; erledigt; geschafft; vollendet; einsatzbereit; parat; bereit)
-
aus (vollendet; beendet; fertig)
voltooid; klaar; beëindigd; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij-
voltooid bijvoeglijk naamwoord
-
klaar bijvoeglijk naamwoord
-
beëindigd bijvoeglijk naamwoord
-
over bijvoeglijk naamwoord
-
afgelopen bijvoeglijk naamwoord
-
gereed bijvoeglijk naamwoord
-
uit bijvoeglijk naamwoord
-
gedaan bijvoeglijk naamwoord
-
af bijwoord
-
gepleegd bijvoeglijk naamwoord
-
geëindigd bijvoeglijk naamwoord
-
voorbij bijvoeglijk naamwoord
-
-
aus (daraus; aushäusig)
Vertaal Matrix voor aus:
Synoniemen voor "aus":
Wiktionary: aus
aus
aus
Cross Translation:
-
mit Dativ: von drinnen nach draußen
- aus → uit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aus | → uit; van | ↔ from — with the source or provenance of or at |
• aus | → uit | ↔ off — into a state of non-operation or non-existence |
• aus | → uit | ↔ out — away from the inside |
• aus | → uit | ↔ out of — from the inside to the outside of |
• aus | → uit | ↔ out of — with the motivation of |