Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. treffen:
  2. Treffen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor Treffen:
    • meeting
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. treffen:
  2. tref:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Treffen (Duits) in het Nederlands

treffen:

treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)

  1. treffen (betreffen; berühren; rühren; )
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  2. treffen (beeinflußen; rühren; anrühren; ansprechen)
    beïnvloeden; treffen; raken
    • beïnvloeden werkwoord (beïnvloed, beïnvloedt, beïnvloedde, beïnvloedden, beïnvloed)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  3. treffen (berühren; schlagen; erregen; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  4. treffen (berühren; anrühren; bewegen)
    treffen; ontroeren
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren werkwoord (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  5. treffen (über jemanden stolpern; begegnen; unerwartet begegnen)
    tegen het lijf lopen
    • tegen het lijf lopen werkwoord (loop tegen het lijf, loopt tegen het lijf, liep tegen het lijf, liepen tegen het lijf, tegen het lijf gelopen)
  6. treffen (zusammenkommen; begegnen; zusammentreffen; tagen; vereinigen)
    samenkomen; bijeen komen
  7. treffen (bewegen; rühren)
  8. treffen (Glück haben; glücken)

Conjugations for treffen:

Präsens
  1. treffe
  2. triffst
  3. trifft
  4. treffen
  5. trefft
  6. treffen
Imperfekt
  1. traf
  2. trafst
  3. traf
  4. trafen
  5. traft
  6. trafen
Perfekt
  1. habe getroffen
  2. hast getroffen
  3. hat getroffen
  4. haben getroffen
  5. habt getroffen
  6. haben getroffen
1. Konjunktiv [1]
  1. treffe
  2. treffest
  3. treffe
  4. treffen
  5. treffet
  6. treffen
2. Konjunktiv
  1. träfe
  2. träfest
  3. träfe
  4. träfen
  5. träfet
  6. träfen
Futur 1
  1. werde treffen
  2. wirst treffen
  3. wird treffen
  4. werden treffen
  5. werdet treffen
  6. werden treffen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde treffen
  2. würdest treffen
  3. würde treffen
  4. würden treffen
  5. würdet treffen
  6. würden treffen
Diverses
  1. treff!
  2. trefft!
  3. treffen Sie!
  4. getroffen
  5. treffend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor treffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
raken Treffen
samenkomen Zusammenkommen
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen Belange haben; anfangen; angehen; anknöpfen; beginnen; betreffen; gehen um; starten
beroeren antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
betreffen antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; betreffen; gehen um
beïnvloeden anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen beeinflussen; steuern
bijeen komen begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen
het treffen Glück haben; glücken; treffen
iemand raken bewegen; rühren; treffen
iemand treffen bewegen; rühren; treffen
mazzel hebben Glück haben; glücken; treffen
ontroeren anrühren; berühren; bewegen; treffen ergreifen; rühren
raken anrühren; ansprechen; antun; beeinflußen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen enden; hingelangen; hinkommen
samenkomen begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen sich treffen; versammeln; zusammenkommen
tegen het lijf lopen begegnen; treffen; unerwartet begegnen; über jemanden stolpern
treffen anrühren; ansprechen; antun; beeinflußen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen begegnen; enden; entgegen; hingelangen; hinkommen; sich treffen

Synoniemen voor "treffen":


Wiktionary: treffen

treffen
verb
  1. een klap, schot of stoot toebrengen
  2. een overeenkomst sluiten
  3. raak schieten

Cross Translation:
FromToVia
treffen treffen encounter — meet (someone) or find (something) unexpectedly
treffen raken; slaan; treffen hit — to give a blow
treffen slaan hit — to manage to touch in the right place
treffen ontmoeten; treffen meet — encounter by accident
treffen treffen; afspreken meet — see through arrangement
treffen raken meet — converge and touch
treffen scoren score — intransitive: to earn points in a game
treffen halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
treffen slaan; halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; klappen; kloppen; opvallen; houwen; meppen frapper — A TRIER
treffen raken; treffen saisir — Représenter, croquer avec exactitude.

Treffen:

Treffen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Treffen (Zusammenkunft; Beratung; Sitzung; )
    de vergadering; de manifestatie; de bijeenkomst; de samenkomst; de zitting
  2. Treffen (Begegnung; Zusammenkunft; Zusammentreffen)
    de ontmoeting; het treffen
  3. Treffen (Beratung; Besprechung; Konferenz; )
    het overleg
    – het praten erover 1
    • overleg [het ~] zelfstandig naamwoord
      • er was een overleg over dat probleem1
    de conferentie; de samenkomst; de beraadslaging
  4. Treffen
    het treffen; raken
    • treffen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • raken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Treffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beraadslaging Beratung; Besprechung; Konferenz; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Verhandlung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen
bijeenkomst Begegnung; Beratung; Konferenz; Kongreß; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Veranstaltung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen Kongreß; Tagung
conferentie Beratung; Besprechung; Konferenz; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Verhandlung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen
manifestatie Begegnung; Beratung; Konferenz; Kongreß; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Veranstaltung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen Demo; Demonstration; Kundgebung; Manifestation
ontmoeting Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
overleg Beratung; Besprechung; Konferenz; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Verhandlung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen
raken Treffen
samenkomst Begegnung; Beratung; Besprechung; Konferenz; Kongreß; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Veranstaltung; Verhandlung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen Andrang; Ansturm; Gedränge; Gewühl; Masse; Menge; Schar; Schwarm; Trupp; Volksmenge
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
vergadering Begegnung; Beratung; Konferenz; Kongreß; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Veranstaltung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen Besprechung; Konferenz; Webkonferenz
zitting Begegnung; Beratung; Konferenz; Kongreß; Sitzung; Tagung; Treffen; Unterredung; Veranstaltung; Versammlung; Zusammenkunft; Zusammentreffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
raken anrühren; ansprechen; antun; beeinflußen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; enden; erregen; hingelangen; hinkommen; rühren; schlagen; treffen
treffen anrühren; ansprechen; antun; beeinflußen; begegnen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; enden; entgegen; erregen; hingelangen; hinkommen; rühren; schlagen; sich treffen; treffen

Synoniemen voor "Treffen":


Wiktionary: Treffen

Treffen
noun
  1. Sport: Wettkampf
  2. Militär: kleine Kampfhandlung
  3. Zusammenkunft von Menschen oder Verbänden zu einem bestimmten Zweck
Treffen
noun
  1. het toevallige samenkomen

Cross Translation:
FromToVia
Treffen afspraakje; afspraak date — pre-arranged social meeting
Treffen treffen encounter — unplanned meeting
Treffen vergadering; ontmoeting; bijeenkomst meeting — encounter between people
Treffen afspraak meeting — agreed upon event which happens at a specified time and place
Treffen reünie reunion — the process or act of reuniting
Treffen houw; klap; schop; slag; stoot; tik; klets; klop; veeg; flap; mep coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.
Treffen rendez-vous rendez-vous — Réunion prévue entre plusieurs personnes

Verwante vertalingen van Treffen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Treffen (Nederlands) in het Duits

treffen:

treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)

  1. treffen (ontroeren; raken)
    berühren; treffen; anrühren; bewegen
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
  2. treffen (raken; beroeren)
    treffen; berühren; schlagen; erregen; rühren; besiegen; betreffen; bewegen; antun
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • besiegen werkwoord (besiege, besiegst, besiegt, besiegte, besiegtet, besiegt)
    • betreffen werkwoord (betreffe, betriffst, betrifft, betraf, betraft, betroffen)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • antun werkwoord (tue an, tust an, tut an, tat an, tatet an, angetan)
  3. treffen (ontmoeten; tegenkomen)
    begegnen; entgegen
    • begegnen werkwoord (begegne, begegnest, begegnet, begegnete, begegnetet, begegnet)
    • entgegen werkwoord
  4. treffen (beïnvloeden; raken)
    treffen; beeinflußen; rühren; anrühren; ansprechen
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • beeinflußen werkwoord
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)
    • ansprechen werkwoord (spreche an, sprichst an, sprich an, sprach an, spracht an, angesprochen)
  5. treffen (terechtkomen; raken)
    enden; hinkommen; hingelangen
    • enden werkwoord (ende, endest, endet, endete, endetet, geendet)
    • hinkommen werkwoord (komme hin, kommst hin, kommt hin, kam hin, kamt hin, hingekommen)
    • hingelangen werkwoord
  6. treffen (elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; samenkomen)

Conjugations for treffen:

o.t.t.
  1. tref
  2. treft
  3. treft
  4. treffen
  5. treffen
  6. treffen
o.v.t.
  1. trof
  2. trof
  3. trof
  4. troffen
  5. troffen
  6. troffen
v.t.t.
  1. heb getroffen
  2. hebt getroffen
  3. heeft getroffen
  4. hebben getroffen
  5. hebben getroffen
  6. hebben getroffen
v.v.t.
  1. had getroffen
  2. had getroffen
  3. had getroffen
  4. hadden getroffen
  5. hadden getroffen
  6. hadden getroffen
o.t.t.t.
  1. zal treffen
  2. zult treffen
  3. zal treffen
  4. zullen treffen
  5. zullen treffen
  6. zullen treffen
o.v.t.t.
  1. zou treffen
  2. zou treffen
  3. zou treffen
  4. zouden treffen
  5. zouden treffen
  6. zouden treffen
en verder
  1. ben getroffen
  2. bent getroffen
  3. is getroffen
  4. zijn getroffen
  5. zijn getroffen
  6. zijn getroffen
diversen
  1. tref!
  2. treft!
  3. getroffen
  4. treffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

treffen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het treffen (ontmoeting)
    die Begegnung; Treffen; die Zusammenkunft; Zusammentreffen
  2. het treffen (raken)
    Treffen
    • Treffen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor treffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Begegnung ontmoeting; treffen bejegening; bijeenkomst; manifestatie; samenkomst; vergadering; zitting
Treffen ontmoeting; raken; treffen beraadslaging; bijeenkomst; conferentie; manifestatie; overleg; samenkomst; vergadering; zitting
Zusammenkunft ontmoeting; treffen beraadslaging; bijeenkomst; conferentie; manifestatie; overleg; samenkomst; vergadering; zitting
Zusammentreffen ontmoeting; treffen beraadslaging; bijeenkomst; conferentie; manifestatie; overleg; samenkomst; vergadering; zitting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrühren beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aanraken; aanroeren; aanstippen; dooreenmengen; even aanraken; mengen; vermengen; voelen
ansprechen beïnvloeden; raken; treffen aanroepen; aanschieten; aanspreken; appelleren aan; appelleren aan het gevoel; bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erop ingaan; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; ingaan op; praaien; praten over; reageren op; spreken tot iemand
antun beroeren; raken; treffen aandoen; aangaan; berokkenen; betreffen; kwaad doen; misdrijven; raken; veroorzaken
beeinflußen beïnvloeden; raken; treffen
begegnen ontmoeten; tegenkomen; treffen aantreffen; bejegenen; bijeen komen; concessies doen; kennis maken met; naderen; ontmoeten; samenkomen; tegemoetkomen; tegen het lijf lopen; tegenkomen; toenaderen; vinden; welwillendheid tonen
berühren beroeren; ontroeren; raken; treffen aangaan; aankloppen; aanraken; aanroeren; aanstippen; aantikken; aantippen; betreffen; even aanraken; kloppen; raken; tikken; tippen; voelen
besiegen beroeren; raken; treffen overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen
betreffen beroeren; raken; treffen aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; slaan op; zorg inboezemen
bewegen beroeren; ontroeren; raken; treffen aangaan; agiteren; beroeren; betreffen; bewegen; iemand raken; iemand treffen; in beroering brengen; in beweging brengen; manoeuvreren; marcheren; mixen; omroeren; oppoken; opstoken; raken; roeren; verschuiven; zich bewegen; zich verplaatsen
enden raken; terechtkomen; treffen aankomen; aflopen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; eindigen op; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitkomen op
entgegen ontmoeten; tegenkomen; treffen
erregen beroeren; raken; treffen aangaan; agiteren; betreffen; ergeren; in beroering brengen; irriteren; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; opwekken; opwinden; prikkelen; raken; stimuleren; vervelen
hingelangen raken; terechtkomen; treffen
hinkommen raken; terechtkomen; treffen aankomen; arriveren; correct zijn; juist zijn; kloppen; landen; neerkomen; op de grond komen; overeenstemmen; slagen voor; terechtkomen
rühren beroeren; beïnvloeden; raken; treffen aangaan; aangrijpen; beroeren; betreffen; bewegen; iemand raken; iemand treffen; in beweging brengen; mixen; ontroeren; raken; roeren; rondroeren; verroeren; vertederen; zich bewegen
schlagen beroeren; raken; treffen bakkeleien; behalen; bekampen; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
sich treffen afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
treffen beroeren; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen aangaan; betreffen; bijeen komen; het treffen; iemand raken; iemand treffen; mazzel hebben; raken; samenkomen; tegen het lijf lopen
- ontmoeten; raken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entgegen contra; tegemoet; tegen; versus

Verwante woorden van "treffen":


Synoniemen voor "treffen":


Antoniemen van "treffen":


Verwante definities voor "treffen":

  1. iemand toevallig tegenkomen1
    • jammer dat ik je niet op dat feest getroffen heb1
  2. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de soldaat werd door een kogel getroffen1

Wiktionary: treffen

treffen
verb
  1. raak schieten
treffen
noun
  1. Sport: Wettkampf
  2. Militär: kleine Kampfhandlung
  3. Zusammenkunft von Menschen oder Verbänden zu einem bestimmten Zweck

Cross Translation:
FromToVia
treffen Schlacht; Kampf combat — a battle; a fight; a struggle for victory
treffen treffen; begegnen encounter — meet (someone) or find (something) unexpectedly
treffen Begegnung; Treffen encounter — unplanned meeting
treffen stoßen; treffen; schlagen hit — to give a blow
treffen treffen; begegnen meet — encounter by accident
treffen treffen meet — see through arrangement
treffen Sitzung; Besprechung; Versammlung; Beratung; Zusammenkunft meeting — gathering for a purpose
treffen schlagen strike — to hit
treffen treffen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
treffen Hieb; Schlag; Streich; Kampf; Schlacht bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
treffen Kampf; Schlacht combataction par laquelle on attaquer et l’on se défendre.
treffen treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen frapper — A TRIER
treffen gelangen; anlangen; erreichen; ankommen parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
treffen antreffen; begegnen rencontrertrouver en chemin une personne ou une chose.
treffen treffen saisir — Représenter, croquer avec exactitude.
treffen finden; befinden; ermitteln trouverrencontrer ce que l’on chercher.

tref:


Verwante vertalingen van Treffen