Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- schonen:
-
Wiktionary:
- Schöne → schone, schoonheid, iets moois, schone vrouw, stuk, fraaiheid, knapheid
- schonen → ontzien
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schoon:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Schöne (Duits) in het Nederlands
schonen:
-
schonen
iemand ontzien-
iemand ontzien werkwoord
-
Conjugations for schonen:
Präsens
- schone
- schonst
- schont
- schonen
- schont
- schonen
Imperfekt
- schonte
- schontest
- schonte
- schonten
- schontet
- schonten
Perfekt
- habe geschont
- hast geschont
- hat geschont
- haben geschont
- habt geschont
- haben geschont
1. Konjunktiv [1]
- schone
- schonest
- schone
- schonen
- schonet
- schonen
2. Konjunktiv
- schonte
- schontest
- schonte
- schonten
- schontet
- schonten
Futur 1
- werde schonen
- wirst schonen
- wird schonen
- werden schonen
- werdet schonen
- werden schonen
1. Konjunktiv [2]
- würde schonen
- würdest schonen
- würde schonen
- würden schonen
- würdet schonen
- würden schonen
Diverses
- schon!
- schont!
- schonen Sie!
- geschont
- schonend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schonen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
iemand ontzien | schonen |
Synoniemen voor "schonen":
Wiktionary: Schöne
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Schöne | → schone; schoonheid | ↔ beauty — beautiful female |
• Schöne | → iets moois; schone vrouw; schoonheid; schone; stuk; fraaiheid; knapheid | ↔ beauté — Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception |
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Schöne (Nederlands) in het Duits
schoon:
-
schoon (hygienisch; zuiver; rein; kuis)
-
schoon (mooi; knap; welgemaakt; bevallig)
-
schoon (rein; kuis; net)
-
schoon (proper; zuiver)
sauber; aufgeräumt; sauber und rein; ordentlich-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
sauber und rein bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
schoon (proper; zindelijk)
sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
reinlich bijvoeglijk naamwoord
-
sauber und rein bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
geordnet bijvoeglijk naamwoord
-
-
schoon (opgeruimd; netjes; ordelijk)
ordentlich; sauber; gepflegt; tadellos; aufgeräumt-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
tadellos bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor schoon:
Verwante woorden van "schoon":
Synoniemen voor "schoon":
Antoniemen van "schoon":
Verwante definities voor "schoon":
Wiktionary: schoon
schoon
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schoon | → schön | ↔ beautiful — possessing charm and attractive |
• schoon | → rein; sauber | ↔ clean — not dirty |
• schoon | → schön; gut; angenehm | ↔ beau — D’aspect agréable à l’œil ou à l’oreille. |
• schoon | → eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich | ↔ propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose. |
• schoon | → einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt | ↔ pur — Qui est sans mélange. |