Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Hilfe

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Hilfe

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hilfe:
  2. Hilfe:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Hilfe (Duits) in het Nederlands

hilfe:

hilfe bijvoeglijk naamwoord

  1. hilfe
    help
    • help bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor hilfe:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
help Hilfe; Onlinehilfe
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
help hilfe

Hilfe:

Hilfe [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Hilfe (Assistent; Mitarbeiter; Aushilfe; )
    de assistent; de hulp; de secondant; de helper
    • assistent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hulp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • secondant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • helper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. die Hilfe (Unterstützung; Assistenz)
    de hulp; de ondersteuning; de steun; de bijstand
    • hulp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • ondersteuning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • steun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bijstand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. die Hilfe (Unterstützung; Stütze; Beistand; Halt)
    de ondersteuning; het support; de steun
    • ondersteuning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • support [het ~] zelfstandig naamwoord
    • steun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. die Hilfe (Putzfrau; Gebäudereiniger)
    de schoonmaakster; de poetsvrouw; de werkster; de hulp
  5. die Hilfe (Dienstleistung; Kundendienst; Unterstützung; )
    het dienstbetoon; het hulpbetoon
  6. die Hilfe (Hilfeleistung; Stütze; Unterstützung; )
    de ondersteuning; de bijstand; maatschappelijke hulpverlening; de hulp; de steun
  7. die Hilfe (Hilfeleistung; Sozialhilfe; Unterstützung; )
    de hulpverlening; de hulp; de bijstand; de assistentie; het hulpbetoon; de handreiking
  8. die Hilfe (Aushilfe; Knecht; Bauernknecht; Stallknecht)
    de knecht; het hulpje
    • knecht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hulpje [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. die Hilfe (Sozialarbeit; Unterstützung; Beistand; Hilfeleistung; Mithilfe)
    maatschappelijk werk; de hulpverlening
  10. die Hilfe (Unterstützung; Stütze; Zuversicht; )
    de steun; de steunpilaar; de toeverlaat
  11. die Hilfe (Sozialhilfe; Unterstützung; Förderung; )
    steunuitkering
  12. die Hilfe (Onlinehilfe)
    help; online-Help

Vertaal Matrix voor Hilfe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assistent Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant Assistent
assistentie Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Handreichung; Hilfe; Hilfeleistung; Mithilfe; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Unterstützung Assistenz; Dienstleistung; Hilfeleistung; unterstützte Dienstleistung
bijstand Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Handreichung; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Mithilfe; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge Beistand; Fürsorge; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Unterstützung
dienstbetoon Beihilfe; Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienhilfe; Fürsorge; Hilfe; Hilfeleistung; Kundendienst; Service; Unterstützung
handreiking Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Handreichung; Hilfe; Hilfeleistung; Mithilfe; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Unterstützung
helper Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
hulp Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistent; Assistenz; Aushilfe; Beihilfe; Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Gebäudereiniger; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Handreichung; Helfer; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Mitarbeiter; Mithilfe; Putzfrau; Sekundant; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge Bruder; Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe; Krankenpfleger
hulpbetoon Beihilfe; Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Handreichung; Hilfe; Hilfeleistung; Kundendienst; Mithilfe; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Unterstützung
hulpje Aushilfe; Bauernknecht; Hilfe; Knecht; Stallknecht
hulpverlening Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Handreichung; Hilfe; Hilfeleistung; Mithilfe; Service; Sozialarbeit; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Unterstützung
knecht Aushilfe; Bauernknecht; Hilfe; Knecht; Stallknecht Bauernknecht; Bediente; Diener; Knecht; Stallknecht
maatschappelijk werk Beistand; Hilfe; Hilfeleistung; Mithilfe; Sozialarbeit; Unterstützung
maatschappelijke hulpverlening Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Beihilfe; Beistand; Familienhilfe; Fürsorge; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Sozialhilfe; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge
ondersteuning Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Familienhilfe; Fürsorge; Halt; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Sozialhilfe; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge Beistand; Halt; Support; Unterstützung
poetsvrouw Gebäudereiniger; Hilfe; Putzfrau
schoonmaakster Gebäudereiniger; Hilfe; Putzfrau Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe
secondant Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
steun Anhaltspunkt; Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Entlastung; Familienhilfe; Fürsorge; Halt; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Sozialhilfe; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge; Zuversicht Anfeuern; Anregen; Anspornen; Anspornung; Antreiben; Halt; Unterstützung
steunpilaar Anhaltspunkt; Entlastung; Halt; Hilfe; Stütze; Unterstützung; Zuversicht
steunuitkering Auszahlung; Beistand; Förderung; Fürsorge; Hilfe; Hilfsmittel; Sozialhilfe; Unterstützung
support Beistand; Halt; Hilfe; Stütze; Unterstützung
toeverlaat Anhaltspunkt; Entlastung; Halt; Hilfe; Stütze; Unterstützung; Zuversicht
werkster Gebäudereiniger; Hilfe; Putzfrau Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
help Hilfe; Onlinehilfe
online-Help Hilfe; Onlinehilfe
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
help hilfe

Synoniemen voor "Hilfe":


Wiktionary: Hilfe

Hilfe
noun
  1. allgemein: aktive Unterstützung
Hilfe
noun
  1. handeling om iemand steun of bijstand te verlenen
Cross Translation:
FromToVia
• Hilfe → bijstand; hulp ↔ aid — help; succor; assistance; relief
• Hilfe → hulpmiddel ↔ aid — something which helps; a material source of help
• Hilfe → assistentie; hulp ↔ assistance — Aid; help; the act or result of assisting
• Hilfe → reserve ↔ backup — standby, reserve or extra
• Hilfe → hulp ↔ help — action given to provide assistance
• Hilfe → bijstand; assistentie ↔ succor — Aid, assistance or relief from distress
• Hilfe → assistentie; bijstand; heul; hulp; toedoen; toeverlaat ↔ aide — action d’apporter son soutien physiquement, verbalement, financièrement ou de tout autre manière.
• Hilfe → drager; leuning; steun; stut ↔ appui — Ce qui sert à soutenir une chose ou une personne pour l’empêcher de tomber, de chanceler, etc.

Verwante vertalingen van Hilfe







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1059 seconde
Page rendered in 1.0 seconds