Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- zerstörend:
- zerstören:
-
Wiktionary:
- zerstörend → destructief, verwoestend, destructieve, verwoestende
- zerstören → ruïneren, vernietigen, verwoesten
- zerstören → vernietigen, verwoesten, vernielen, kapot maken, slopen, verpulveren, aangrijpen, aantasten, aanvallen, tackelen, attaqueren, aanranden, afbreken, neerhalen, ruïneren
Duits
Uitgebreide vertaling voor zerstörend (Duits) in het Nederlands
zerstörend:
-
zerstörend (verheerend)
destructief; vernietigend; verwoestend; vernielend; verdelgend-
destructief bijvoeglijk naamwoord
-
vernietigend bijvoeglijk naamwoord
-
verwoestend bijvoeglijk naamwoord
-
vernielend bijvoeglijk naamwoord
-
verdelgend bijvoeglijk naamwoord
-
-
zerstörend (störend)
verstorend-
verstorend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor zerstörend:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
destructief | verheerend; zerstörend | |
vernietigend | verheerend; zerstörend | |
verwoestend | verheerend; zerstörend | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verdelgend | verheerend; zerstörend | |
vernielend | verheerend; zerstörend | |
verstorend | störend; zerstörend |
Synoniemen voor "zerstörend":
Wiktionary: zerstörend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zerstörend | → destructief; verwoestend; destructieve; verwoestende | ↔ destructive — causing destruction; damaging |
zerstören:
-
zerstören (verwüsten; vernichten; abbrechen; demolieren; ruinieren; erledigen; verschrotten; abreißen; niederreißen; kaputtmachen; ausschalten; zehren; liquidieren; zerlegen; abtragen; zertrümmern; verheeren; abwracken; wegreißen; den Hals umdrehen; verderben; fertigmachen; umstossen; einstampfen)
-
zerstören (zugrunde richten; verwüsten; ausradieren; zertrümmern; verheeren)
verwoesten; vernielen; te gronde richten-
te gronde richten werkwoord (richt te gronde, richtte te gronde, richtten te gronde, te gronde gericht)
-
zerstören (sabotieren; vorsätzlich kaputtmachen; zerbrechen)
-
zerstören (ruinieren; abnehmen; fertigmachen; zurückgehen; verkommen; zurücklaufen)
ruïneren; in de war sturen; bederven; verzieken; nekken-
in de war sturen werkwoord
-
verzieken werkwoord
Conjugations for zerstören:
Präsens
- zerstöre
- zerstörst
- zerstört
- zerstören
- zerstört
- zerstören
Imperfekt
- zerstörte
- zerstörtest
- zerstörte
- zerstörten
- zerstörtet
- zerstörten
Perfekt
- habe zerstört
- hast zerstört
- hat zerstört
- haben zerstört
- habt zerstört
- haben zerstört
1. Konjunktiv [1]
- zerstöre
- zerstörest
- zerstöre
- zerstören
- zerstöret
- zerstören
2. Konjunktiv
- zerstörte
- zerstörtest
- zerstörte
- zerstörten
- zerstörtet
- zerstörten
Futur 1
- werde zerstören
- wirst zerstören
- wird zerstören
- werden zerstören
- werdet zerstören
- werden zerstören
1. Konjunktiv [2]
- würde zerstören
- würdest zerstören
- würde zerstören
- würden zerstören
- würdet zerstören
- würden zerstören
Diverses
- zerstör!
- zerstört!
- zerstören Sie!
- zerstört
- zerstörend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zerstören:
Synoniemen voor "zerstören":
Wiktionary: zerstören
zerstören
Cross Translation:
verb
-
helemaal kapotmaken
-
volledig tenietdoen
-
totaal vernielen
Cross Translation: