Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. nah:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor nah (Duits) in het Nederlands

nah:

nah bijvoeglijk naamwoord

  1. nah (in-der-Nähe; nahe; naheliegend; )
    dichtbij
    – op een kleine afstand 1
    • dichtbij bijvoeglijk naamwoord
      • de school is dichtbij voor ons1
    in de buurt; nabijgelegen; vlakbij; nabij
  2. nah (dicht bei; in der Nähe; dicht)
    nabije
    • nabije bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor nah:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtbij dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; nah; nahe; naheliegend
nabij dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; nah; nahe; naheliegend
nabijgelegen dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; nah; nahe; naheliegend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vlakbij dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; nah; nahe; naheliegend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in de buurt dicht; eng; in-der-Nähe; knapp; nah; nahe; naheliegend
nabije dicht; dicht bei; in der Nähe; nah

Synoniemen voor "nah":

  • einen Steinwurf entfernt; in der Nähe; in geringer Entfernung; nahebei; unweit

Wiktionary: nah


Cross Translation:
FromToVia
nah nabije; dichtbij close — at a little distance
nah nabij; dierbaar; naverwant; bij near — having a small intervening distance with regard to something
nah dichtbij; nabij nearby — close to

Verwante vertalingen van nah