Schluss: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Schluß:
- conclusie; slotbeschouwing; gevolgtrekking; slotsom; eindsom; end; misverstand; misvatting; wanbegrip; laatste gedeelte; gevolgtrekkingen; conclusies
Wiktionary:
- Schluss → conclusie, sluiting, einde
- Schluss → conclusie, einde, uiteinde, laatste, finaal, ultiem, definitief

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schluss (Duits) in het Nederlands

Abschluss; Ende; Ergebnis; Finitum; Ziel; Zweck
Analyse; Fazit; Resümee; Schlussbemerkung; Schlussbetrachtung; Schlussfolgerung; Schlusswort; Zusammenfassung
Aus; Basta; Genug damit; Punktum

Schluss

noun

durch einen Gedankengang hergeleitete Folgerung
- Schluss → conclusie
Elektrotechnik, häufig in Wortzusammenzetzungen, insbesondere das Kurzwort für: Kurzschluss
- Schluss → sluiting
Ende oder Handlung des Beendens (siehe auch „beenden“)
- Schluss → einde
Handlung des Zumachens (siehe auch „zumachen“)
- Schluss → sluiting

Cross Translation:

From	To	Via
• Schluss	→ conclusie; einde	↔ conclusion — end, final part
• Schluss	→ uiteinde; einde	↔ end — extreme part
• Schluss	→ laatste; finaal; ultiem; definitief	↔ final — last; ultimate

der Schluß (Schlußbetrachtung; Konklusion; Schlußfolgerung; Feststellung; Ergebnis; Folgerung)
de conclusie; de slotbeschouwing
- conclusie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slotbeschouwing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
der Schluß (Endergebnis; Konklusion; Resultat; Ergebnis; Folgerung; Gesamtzahl; Gesamtergebnis)
de conclusie; de gevolgtrekking; de slotsom; eindsom
- conclusie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gevolgtrekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slotsom [de ~] zelfstandig naamwoord
- eindsom [znw.] zelfstandig naamwoord
der Schluß (Ende)
het end
- end [het ~] zelfstandig naamwoord
der Schluß (Mißverständnis; Kommunikationsstörung)
het misverstand; de misvatting; het wanbegrip
- misverstand [het ~] zelfstandig naamwoord
- misvatting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- wanbegrip [het ~] zelfstandig naamwoord
der Schluß (letztes Stück; Ergebnis; Folgerung; Konklusion)
laatste gedeelte
- laatste gedeelte [znw.] zelfstandig naamwoord
der Schluß (Folgerung; Schlußfolgerung)
de gevolgtrekkingen; de conclusies
- gevolgtrekkingen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- conclusies [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
conclusie	Endergebnis; Ergebnis; Feststellung; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Resultat; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung
conclusies	Folgerung; Schluß; Schlußfolgerung	Schlüsse
eindsom	Endergebnis; Ergebnis; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Resultat; Schluß
end	Ende; Schluß
gevolgtrekking	Endergebnis; Ergebnis; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Resultat; Schluß
gevolgtrekkingen	Folgerung; Schluß; Schlußfolgerung
laatste gedeelte	Ergebnis; Folgerung; Konklusion; Schluß; letztes Stück
misvatting	Kommunikationsstörung; Mißverständnis; Schluß
misverstand	Kommunikationsstörung; Mißverständnis; Schluß	Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschuß; Irrtum; Mißerfolg; Mißgriff; Verfehlung; Versehen
slotbeschouwing	Ergebnis; Feststellung; Folgerung; Konklusion; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung
slotsom	Endergebnis; Ergebnis; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Resultat; Schluß
wanbegrip	Kommunikationsstörung; Mißverständnis; Schluß