Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: flackern

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: flackern

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

flackern:
- vlammen; flikkeren; flakkeren; knipperen; met oogleden op en neer gaan
Flackern:
- flikkeren
Wiktionary:
- flackern → flakkeren, flikkeren, schitteren, vonken schieten, wapperen, flonkeren, lichten, twinkelen

Duits

Uitgebreide vertaling voor flackern (Duits) in het Nederlands

flackern:

flackern werkwoord (flackre, flackerst, flackert, flackerte, flackertet, geflackert)

flackern (flammen; funkeln)
vlammen; flikkeren; flakkeren
- vlammen werkwoord (vlam, vlamt, vlamde, vlamden, gevlamd)
- flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
- flakkeren werkwoord
flackern (zwinkern; blinken; funken)
knipperen; met oogleden op en neer gaan
- knipperen werkwoord (knipper, knippert, knipperde, knipperden, geknipperd)
- met oogleden op en neer gaan werkwoord

Conjugations for flackern:

Präsens

flackre
flackerst
flackert
flackern
flackert
flackern

Imperfekt

flackerte
flackertest
flackerte
flackerten
flackertet
flackerten

Perfekt

habe geflackert
hast geflackert
hat geflackert
haben geflackert
habt geflackert
haben geflackert

1. Konjunktiv [1]

flackere
flackerest
flackere
flackeren
flackeret
flackeren

2. Konjunktiv

flackerte
flackertest
flackerte
flackerten
flackertet
flackerten

Futur 1

werde flackern
wirst flackern
wird flackern
werden flackern
werdet flackern
werden flackern

1. Konjunktiv [2]

würde flackern
würdest flackern
würde flackern
würden flackern
würdet flackern
würden flackern

Diverses

flackre!
flackert!
flackeren Sie!
geflackert
flackernd

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor flackern:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
flikkeren		Flackern; Flimmern; Funkeln
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
flakkeren	flackern; flammen; funkeln
flikkeren	flackern; flammen; funkeln	flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; kippen; leuchten; purzeln; scheinen; schimmern; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
knipperen	blinken; flackern; funken; zwinkern
met oogleden op en neer gaan	blinken; flackern; funken; zwinkern
vlammen	flackern; flammen; funkeln	flammen; lodern

Synoniemen voor "flackern":

flimmern; wabern
aufblinken; blinken

Wiktionary: flackern

Cross Translation:

From	To	Via
• flackern	→ flakkeren; flikkeren; schitteren; vonken schieten; wapperen	↔ ondoyer — remuer, se mouvoir à la manière des ondes.
• flackern	→ flikkeren; flonkeren; lichten; twinkelen; flakkeren; schitteren; vonken schieten; wapperen	↔ scintiller — briller, jeter des éclats par intermittence.
• flackern	→ flakkeren; flikkeren; schitteren; wapperen	↔ vaciller — chanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme.

Flackern:

Flackern [das ~] zelfstandig naamwoord

Flackern (Flimmern; Funkeln)
flikkeren
- flikkeren [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Flackern:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
flikkeren	Flackern; Flimmern; Funkeln
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
flikkeren		flackern; flammen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; kippen; leuchten; purzeln; scheinen; schimmern; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen