Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- durchdringend:
- durchdringen:
-
Wiktionary:
- durchdringend → doordringend, schril, schel, snerpend, hatelijk, acuut, helder, scherp, bijtend, fel, guur
- durchdringen → doordringen, binnenkomen, inkomen, binnendringen, doorstoten, op het station aankomen, binnengaan, binnenlopen, ingaan
Duits
Uitgebreide vertaling voor durchdringend (Duits) in het Nederlands
durchdringend:
-
durchdringend (penetrant)
-
durchdringend (eindringlich)
doordringend; scherp; indringend; schel klinkend-
doordringend bijvoeglijk naamwoord
-
scherp bijvoeglijk naamwoord
-
indringend bijvoeglijk naamwoord
-
schel klinkend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor durchdringend:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doordringend | durchdringend; eindringlich | beißend |
indringend | durchdringend; eindringlich | |
penetrant | durchdringend; penetrant | |
scherp | durchdringend; eindringlich | anzüglich; beißend; bissig; eckig; gellend; gepfeffert; grell; höllisch; kantig; pikant; scharf; scharf gewürzt; scharfschneidig; schneidend; schrill; schroff; spitz; spitzig; würzig; zugespitzt |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schel klinkend | durchdringend; eindringlich |
Synoniemen voor "durchdringend":
Wiktionary: durchdringend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• durchdringend | → doordringend | ↔ pervasive — manifested throughout |
• durchdringend | → schril; schel; snerpend; hatelijk; acuut; helder; scherp; bijtend; doordringend; fel; guur | ↔ aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer. |
durchdringend vorm van durchdringen:
durchdringen werkwoord (dringe durch, dringst durch, dringt durch, drang durch, drangt durch, durchdrungen)
-
durchdringen (erreichen; bereichen; erzielen; angelangen; davontragen)
-
durchdringen (penetrieren; lochen; einbrechen; eindringen; erstechen; einschneiden; durchstechen; durchbohren; durchlöchern; hineindringen)
-
durchdringen (durchsetzen; durchhalten; einprägen; hämmern; einschärfen; einschneiden; betreiben; fortsetzen; einimpfen; festhaken; einpfeffern)
-
durchdringen (eindringen; hineindringen; durchbohren; hereinbrechen; hineinstecken; penetrieren)
binnendringen; penetreren; indringen-
binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
-
-
durchdringen (durchbohren; eindringen; einnisten; hereinbrechen; hineinstecken; penetrieren; hineindringen)
Conjugations for durchdringen:
Präsens
- dringe durch
- dringst durch
- dringt durch
- dringen durch
- dringt durch
- dringen durch
Imperfekt
- drang durch
- drangst durch
- drang durch
- drangen durch
- drangt durch
- drangen durch
Perfekt
- bin durchdrungen
- bist durchdrungen
- ist durchdrungen
- sind durchdrungen
- seid durchdrungen
- sind durchdrungen
1. Konjunktiv [1]
- dringe durch
- dringest durch
- dringe durch
- dringen durch
- dringet durch
- dringen durch
2. Konjunktiv
- dränge durch
- drängest durch
- dränge durch
- drängen durch
- dränget durch
- drängen durch
Futur 1
- werde durchdringen
- wirst durchdringen
- wird durchdringen
- werden durchdringen
- werdet durchdringen
- werden durchdringen
1. Konjunktiv [2]
- würde durchdringen
- würdest durchdringen
- würde durchdringen
- würden durchdringen
- würdet durchdringen
- würden durchdringen
Diverses
- dring durch!
- dringt durch!
- dringen Sie durch!
- durchdrungen
- durchdringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor durchdringen:
Synoniemen voor "durchdringen":
Wiktionary: durchdringen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• durchdringen | → doordringen | ↔ penetrate — enter into |
• durchdringen | → binnenkomen; inkomen; binnendringen; doordringen; doorstoten; op het station aankomen; binnengaan; binnenlopen; ingaan | ↔ entrer — aller de dehors vers dedans. |
• durchdringen | → binnendringen; doordringen; doorstoten | ↔ pénétrer — passer à travers ; entrer fort avant. |