Duits

Uitgebreide vertaling voor Hauch (Duits) in het Nederlands

Hauch:

Hauch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hauch (Gestank)
    het luchtje
    • luchtje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Hauch
    het zuchtje
    • zuchtje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Hauch (Nebelichkeit; Nebel; Duft; )
    heiigheid; het waas
    • heiigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
    • waas [het ~] zelfstandig naamwoord

Hauch [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Hauch (Schimmer)
    zweempjes

Vertaal Matrix voor Hauch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heiigheid Anflug; Duft; Dunst; Hauch; Nebel; Nebelichkeit; Schleier
luchtje Gestank; Hauch
waas Anflug; Duft; Dunst; Hauch; Nebel; Nebelichkeit; Schleier Anflug; Anstrich; Dampf; Dunst; Nebel; Qualm; Schimmer; Schleier; Spur
zuchtje Hauch kleiner Windstoß
zweempjes Hauch; Schimmer

Synoniemen voor "Hauch":


Wiktionary: Hauch

Hauch
noun
  1. leichter, schwacher Anschein
Hauch
noun
  1. spoor.

Cross Translation:
FromToVia
Hauch vleug whiff — odour carried briefly through the air
Hauch adem; aam; asem; ademhaling; respiratie; uitwaseming haleinesouffle de la respiration, air attirer et repousser par les poumons.
Hauch briesje; zuchtje; ruis; geritsel; geruis; aam; bezieling; inspiratie; windje; waaien; blazen; geblaas; windstoot soufflevent produit pousser l’air hors de la bouche.